Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • conduire = rijden / besturen
  • le truc = iets
  • arroser = water geven
  • zigzaguer = slingeren
  • ramener = terugbrengen
  • le casque = de helm
  • s'arrêter = stoppen
  • le conducteur = de bestuurder
  • pourtant = toch
  • l’avis = de mening
  • tiens ! / tenez ! = pak aan!
  • pareil = hetzelfde
  • enlever = weghalen
  • n’importe quoi ! = onzin!
  • freiner = remmen
  • faire le plein d'essence = tanken
  • le permis de conduire = het rijbewijs
  • l’assurance = de verzekering
  • le coffre = de bagageruimte
  • la roue = het wiel