EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
HAVO - Leerjaar 4 - 4e editie
4 havo-unité 5, CLICHÉS
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
conduire
=
rijden / besturen
le truc
=
iets
arroser
=
water geven
zigzaguer
=
slingeren
ramener
=
terugbrengen
le casque
=
de helm
s'arrêter
=
stoppen
le conducteur
=
de bestuurder
pourtant
=
toch
l’avis
=
de mening
tiens ! / tenez !
=
pak aan!
pareil
=
hetzelfde
enlever
=
weghalen
n’importe quoi !
=
onzin!
freiner
=
remmen
faire le plein d'essence
=
tanken
le permis de conduire
=
het rijbewijs
l’assurance
=
de verzekering
le coffre
=
de bagageruimte
la roue
=
het wiel
l’aliment
=
het voedingsmiddel
endommager
=
beschadigen
accuser
=
beschuldigen
de temps en temps
=
van tijd tot tijd
l’adversaire
=
de tegenstander
pousser à
=
aanzetten tot
ainsi
=
zo
la mémoire
=
het geheugen
l’arme
=
het wapen
utiliser
=
gebruiken
contenir
=
bevatten
l’estime de soi
=
het zelfvertrouwen
développer
=
ontwikkelen
être capable de
=
in staat zijn tot
supposer
=
veronderstellen
avec modération
=
met mate
la tasse
=
het kopje
lutter contre
=
strijden tegen
le médicament
=
het medicijn
la santé
=
de gezondheid
sain
=
gezond
la maladie
=
de ziekte
guérir
=
genezen
le médecin
=
de arts
l’ambiance
=
de sfeer
l’avantage
=
het voordeel
marrant
=
grappig
ridicule
=
belachelijk
la société
=
de maatschappij
s’exercer
=
oefenen
c’est-à-dire
=
dat wil zeggen
correspondre à
=
overeenkomen met
séparer
=
scheiden
la plupart
=
het merendeel
le sexe
=
het geslacht
bien s’entendre avec
=
goed kunnen opschieten met
favoriser
=
bevorderen / stimuleren
se rendre compte
=
zich realiseren
nombreux
=
talrijk
taquiner
=
plagen
carrément
=
vierkant
avoir raison
=
gelijk hebben
quant à moi
=
wat mij betreft
avoir tort
=
ongelijk hebben
à mon avis
=
naar mijn mening
je crois que
=
ik geloof dat
changer d’avis
=
van mening veranderen
consciencieux
=
nauwgezet / zorgvuldig
décontracté
=
ontspannen
la victime
=
het slachtoffer
la profession
=
het beroep
masculin
=
mannelijk
l’intérêt
=
het nut
à l’égard de
=
ten aanzien van
le comportement
=
het gedrag
maintenir
=
handhaven
les premiers soins
=
de eerste hulp
la friction
=
de wrijving
de plus en plus
=
steeds meer
constituer
=
vormen
salir
=
vies maken
provoquer
=
veroorzaken
la moitié
=
de helft
s’adapter
=
zich aanpassen
également
=
ook
le contrat de travail
=
het arbeidscontract
embaucher
=
in dienst nemen
gagner sa vie
=
zijn brood verdienen
professionnel
=
beroeps
travailler à temps complet
=
fulltime werken
l’entretien d’embauche
=
het sollicitatiegesprek
l’objet
=
het voorwerp
le SDF
=
de dakloze
la valise
=
de koffer
sale
=
vies
la clé
=
de sleutel
suspect
=
verdacht
le préjugé
=
het vooroordeel
embêtant
=
vervelend
l’entreprise
=
de onderneming
quitter
=
verlaten
drogué
=
drugsverslaafd
se tromper
=
zich vergissen
indispensable
=
onmisbaar
le chômage
=
de werkloosheid
se moquer de
=
belachelijk maken
la queue
=
de rij
paresseux
=
lui
je vous en prie
=
graag gedaan / geen dank
l’erreur
=
de vergissing
la dispute
=
de ruzie
être sûr de quelque chose
=
iets zeker weten
comprendre
=
begrijpen
le malentendu
=
het misverstand
expliquer
=
uitleggen