Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • to arrive = aankomen
  • luggage = bagage
  • to go camping = gaan kamperen
  • suitcase = koffer
  • to meet = ontmoeten
  • to take a trip = op reis gaan
  • passport = paspoort
  • to plan = plannen
  • pleasant = prettig
  • traveller = reiziger
  • tourist = toerist
  • to be on holiday (UK); to be on vacation (US) = op vakantie zijn
  • to stay = verblijven
  • airport = vliegveld
  • flight = vlucht
  • to leave = weggaan
  • The flight to Auckland will take 21 hrs. = De vlucht naar Auckland duurt 21 uur.
  • Fyi: my plane to Auckland leaves at 5 a.m. = Dat je het weet: mijn vliegtuig naar Auckland vertrekt om 5 uur ‘s ochtends.
  • My ETA in New Zealand is 7 p.m. = Mijn verwachte aankomsttijd in Nieuw-Zeeland is 7 uur ‘s avonds.
  • Btw, Karin says hi! = Trouwens, Karin zegt hoi!
  • Meet us at No. 8 Queen St., ASAP! = Kom naar ons toe in Queen Street, nummer 8. Zo snel mogelijk!
  • OK, I’ll tell him to bring his ID. = Oké, ik zal zeggen dat hij zijn identificatie mee moet nemen.