Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • to start = beginnen
  • year = jaar
  • month = maand
  • again = nogmaals
  • now = nu
  • to hurry = opschieten
  • quick = snel
  • time = tijd
  • early = vroeg
  • to wait = wachten
  • It’s pretty small. = Het is best klein.
  • It’s black. = Het is zwart.
  • It’s made of glass. = Het is van glas.
  • It’s a Samsung. = Het is een Samsung.
  • It looks like a horse. = Het lijkt op een paard.
  • It has a cat on it. = Er staat een kat op.
  • It costs ten (10) pounds. = Het kost tien pond.
  • It’s a two-thousand and seventeen (2017) model. = Het is een model uit 2017.
  • The number is fifty-five. = Het nummer is 55.
  • My budget is fifteen (15) pounds. = Mijn budget is vijftien pond.
  • What time is it? = hoe laat is het?
  • It’s getting late. = Het wordt al laat.
  • It’s (a) quarter past two. = Het is kwart over twee.
  • I’ve got school on weekdays from 8.30 to 3.30. = Ik heb op weekdagen school van 8:30 ‘s ochtends tot 3:30 ‘s middags.
  • I’ve lost track of time. = Ik ben de tijd vergeten.
  • It takes an hour to get there. = Het kost een uur om daar te komen.
  • It’s twenty minutes from here. = Het is twintig minuten hiervandaan.