Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • You should … = Je zou …
  • We’d better … = We kunnen maar beter ...
  • If I were you, I'd … = Als ik jou was, zou ik …
  • I’d like to suggest ... = Ik zou willen voorstellen …
  • May I give you some advice? = Mag ik je advies geven?
  • It's so interesting to hear you're … = Interessant om te horen dat je …
  • So you're … = Dus jij …
  • Please, tell me more! = Vertel me er meer over!
  • I'm very much interested in … = Ik ben heel erg geïnteresseerd in …
  • I see what you mean, but … = Ik snap wat je bedoelt, maar ...
  • That’s one way of looking at it, but … = Dat zou je zo kunnen bekijken, maar …
  • Well, you have a point there, but … = Daar heb je een punt, maar …
  • I cannot share you opinion, I’m afraid. = Ik kan die mening niet met je delen, ben ik bang.
  • I’m afraid I have to disagree. = Ik ben bang dat ik het er niet mee eens ben.
  • It raises the problem that … = Het brengt het probleem met zich mee dat …
  • The real problem is … = Waar het om draait is …
  • It highlights the problem that … = Het benadrukt het probleem dat …
  • I’m willing to come and help them. = Ik ben bereid om (langs) te komen en hen te helpen.
  • I don’t mind helping them. = Ik ben best bereid om hen te helpen.
  • I’ll be happy to help you. = Ik wil je graag helpen.
  • I’m prepared to help you. = Ik ben bereid om je te helpen.
  • In a case like this ... = In dit geval …
  • In a situation like this ... = In een situatie als deze …
  • In this sort of situation ... = In dit soort situatie …
  • I'm worried about … / I'm anxious about … / I'm concerned about … = Ik maak me zorgen over …
  • I'm really nervous about … = Ik ben heel zenuwachtig voor …
  • I am so happy … = Ik ben zo blij …
  • I am glad … = Ik ben blij …
  • I am delighted … = Ik ben verheugd …
  • I think it is great … = Ik vind het geweldig …
  • Surely, it can’t be that bad. = Zo erg kan het toch niet zijn.
  • Don’t worry. = Maak je geen zorgen.
  • There’s no need to be upset. = Je hoeft je niet zo druk te maken.
  • Everything is all right. = Alles is in orde.
  • You’ll be fine! = Het komt goed met je!
  • In general, … / Generally speaking, … = Over het algemeen, …
  • on the whole = over het algemeen
  • As a rule, … = In de regel, …
  • To cut a long story short, … = Om een lang verhaal kort te maken, …
  • So, in a nutshell … = Dus, in een notendop …
  • in short = kortom
  • To conclude, … = Concluderend …
  • In conclusion, … = Tot slot, …
  • To summarise, … = Samengevat …
  • In all, … = Al met al …
  • Do you actually realise that … = Realiseer je je überhaupt dat …
  • It really annoys me that … = Het irriteert me dat …
  • Come on, that’s ... = Kom op, dat is …
  • I’d like to remark that ... = Ik wil graag opmerken dat …
  • Mind you, I do think that ... = Let wel, ik denk wel dat …
  • on the other hand = aan de andere kant
  • That may be so, but ... = Dat kan wel zo zijn, maar …
  • Besides that … = Bovendien, …
  • And another thing … = En nog iets, …
  • in addition = bovendien
  • furthermore = verder, bovendien
  • Not to mention the fact that … = Om niet te spreken over het feit dat …
  • Plus the fact that … = Plus het feit dat …
  • What’s more, … = Trouwens, … / Overigens, …
  • I’m (utterly) convinced … = Ik ben ervan overtuigd …
  • I’m (absolutely) sure … = Ik ben er heel zeker van …
  • I’m certain that ... = Ik ben er zeker van dat …
  • There’s no doubt that ... = Er is geen twijfel dat …
  • Certainly, … = Zeker, …
  • Of course, … = Natuurlijk, …
  • undoubtedly = ongetwijfeld
  • Doubtless, … = Ongetwijfeld, …
  • definitely = zeker