Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • Excuse me, sir/madam, can you tell me the way to ...? = Pardon, meneer/mevrouw, kunt u mij de weg naar ... vertellen?
  • Sure. = Zeker.
  • Of course. = Natuurlijk.
  • Excuse me, could you tell me where the ... is, please? = Pardon, kunt u mij vertellen waar de ... is, alstublieft?
  • I'm sorry. I can't help you. I'm a stranger here myself. = Sorry, ik kan u niet helpen. Ik ben hier zelf niet bekend.
  • It is tall. = Het is hoog.
  • It is exciting. = Het is spannend.
  • It is taller than that building. = Het is hoger dan dat gebouw.
  • It is more exciting than that place. = Het is spannender dan die plek.
  • It is the tallest building. = Het is het hoogste gebouw.
  • Go straight on. = Ga rechtdoor.
  • Turn left. = Ga links.
  • Turn right. = Ga rechts.
  • Take the first/second/third street/turning on the right/left. = Neem de eerste/tweede/derde straat/bocht rechts/links.
  • You come to ... = Je komt dan bij ...
  • I go shopping. = Ik ga winkelen.
  • I went shopping. = Ik ging winkelen.
  • You go shopping. = Jij gaat winkelen.
  • He/She goes shopping. = Hij/Zij gaat winkelen.
  • You went shopping. = Jij ging winkelen.
  • He/She went shopping. = Hij/Zij ging winkelen.
  • I have a car. It goes very fast. = Ik heb een auto. Hij gaat heel snel.
  • It went very fast. = Hij ging heel snel.
  • It is a short walk. = Het is een korte wandeling.
  • Which is the odd one out? = Welke hoort er niet bij?
  • easy-difficult = makkelijk-moeilijk
  • famous = beroemd
  • outside the city centre = buiten het stadscentrum
  • the words under the arrow = de woorden onder de pijl