Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • I have a headache. = Ik heb hoofdpijn.
  • He/She has a headache. = Hij/Zij heeft hoofdpijn.
  • His/Her leg hurts. = Zijn/Haar been doet pijn.
  • Your leg is broken. = Je been is gebroken.
  • I have broken my leg. = Ik heb mijn been gebroken.
  • Your shoulder is twisted. = Je schouder is gedraaid.
  • I have twisted my shoulder. = Ik heb mijn schouder gedraaid.
  • You hurt your head. = Je hebt je hoofd bezeerd.
  • I have hurt my head. = Ik heb mijn hoofd bezeerd.
  • My leg hurts because I fell off my bike. = Mijn been doet pijn omdat ik van de fiets ben gevallen.
  • Your feet hurt when you walk too much. = Jouw voeten doen pijn als je teveel loopt.
  • His heartbeat is high because he has done too much running. = Zijn hartslag is hoog omdat hij teveel heeft hardgelopen.
  • Her arm is broken and she is taken to the hospital. = Haar arm is gebroken en ze is naar het ziekenhuis gebracht.
  • First Aid at school = Eerste Hulp op school
  • Two people were injured in a collision. = Twee mensen waren gewond bij een aanrijding.
  • What is the matter? = Wat is er aan de hand?
  • She has got a fever. = Zij heeft koorts.
  • My chest hurts and I can't breathe. = Mijn borstkas doet zeer en ik heb moeite met ademhalen.
  • You have got the flu. = Je hebt griep.
  • How do you feel? = Hoe voelt u zich?
  • I don't feel well. = Ik voel me niet goed.