Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • Where is the bedroom? = Waar is de slaapkamer?
  • The bedroom is upstairs. = De slaapkamer is boven.
  • Is there a double bed? Yes, there is. No, there isn't. = Is er een tweepersoonsbed? Ja/Nee.
  • Has the house got a garage? Yes, it has. No, it hasn't. = Heeft het huis een garage? Ja/Nee.
  • The house hasn't got a garage. = Het huis heeft geen garage.
  • It is my house. = Het is mijn huis.
  • It is your house. = Het is jouw huis. / Het is jullie huis.
  • It is his house. = Het is zijn huis.
  • It is her house. = Het is haar huis.
  • It is our house. = Het is ons huis.
  • It is their house. = Het is hun huis.
  • We have our own swimming pool. = Wij hebben ons eigen zwembad.
  • We don't have a large front garden. = Wij hebben geen grote voortuin.
  • They live here. It is their house. = Zij wonen hier. Dit is hun huis.
  • You live here. This is your house. = Jullie wonen hier. Dit is jullie huis. / Jij woont hier. Dit is jouw huis.
  • My mother and I live here. This is our house. = Mijn moeder en ik wonen hier. Dit is ons huis.
  • This is a detached house. = Dit is een vrijstaand huis.
  • It has got three floors and five rooms. = Het heeft drie verdiepingen en vijf kamers.
  • There is a living room. = Er is een woonkamer.
  • a kitchen, a bedroom, a spare bedroom and a study. = een keuken, een slaapkamer, een logeerkamer en een studeerkamer.
  • You can see a cupboard, a wardrobe, a sofa, a bed and a desk. = Je kunt een kast, een kledingkast, een bank, een bed en een bureau zien.
  • On the top floor of our house, there is only an attic. = Op de bovenverdieping van ons huis is alleen een zolder.
  • We draw the curtains. = Wij doen de gordijnen dicht.
  • Mike and Alice live here. It is their house. = Mike en Alice wonen hier. Het is hun huis.