Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • blijken (te zijn) = s’avérer
  • het zwemmen = la baignade
  • de schat = le trésor
  • verzekeren = assurer
  • voeden / in het levensonderhoud voorzien = nourrir
  • kortom = bref
  • de beloning = la rémunération
  • (dwars) door / over = à travers
  • de windmolen = le moulin à vent
  • de klomp = le sabot
  • gedurende = durant
  • het koninkrijk = le royaume
  • makkelijk in de omgang = sociable
  • getuigen van = témoigner de
  • de dijk = la digue
  • voorbij = au-delà de
  • moedig = courageux
  • terwijl = alors que
  • de voorloper = le précurseur
  • het veld = le champ
  • de werkgever = l’employeur (m)
  • de baan = le poste
  • ontslaan = licencier
  • het sollicitatiegesprek = l’entretien d’embauche (m)
  • werken = bosser (fam.)
  • de werknemer = l’employé (m) / l’employée (f)
  • solliciteren naar = postuler pour
  • ontslag nemen = donner sa démission
  • de vacature = l’offre d’emploi (f)
  • in deeltijd werken = travailler à temps partiel