Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • l’oncle (m) = de oom
  • le train = de trein
  • le fils / la fille unique = het enig kind
  • la fête = het feest
  • la tante = de tante
  • le demi-frère = de halfbroer
  • seul(e) = alleen
  • tu connais (connaitre) = jij kent (kennen)
  • la voisine = de buurvrouw
  • le cousin = de neef
  • le voisin = de buurman
  • l’anniversaire (m) = de verjaardag
  • inviter = uitnodigen
  • attends ! (attendre) = wacht! (wachten op)
  • le weekend = het weekend
  • écouter = luisteren naar
  • divorcé (divorcer) = gescheiden (scheiden)
  • marié (se marier) = getrouwd (trouwen)
  • la cousine = de nicht
  • le copain = de vriend
  • la copine = de vriendin
  • le message = de boodschap
  • la chambre = de slaapkamer
  • la destination = de bestemming
  • tu viens (venir) = jij komt (komen)