Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • and = en
  • fries and a meatball

    frietjes en een gehaktbal

  • of = van
  • the fabric of the dress

    de stof van de jurk

  • a = een
  • a blue bicycle

    een blauwe fiets

  • to = naar
  • we are going to the cinema

    we gaan naar de bioscoop

  • it = het
  • it is real!

    het is echt!

  • I = ik
  • I think therefore I am

    ik denk dus ik ben

  • that = dat
  • that sounds great!

    dat klinkt goed!

  • for = voor
  • I am for sustainability

    ik ben voor verduurzaming

  • you = jullie
  • you guys are awesome

    jullie zijn geweldig

  • he = hij
  • he said this and did that

    hij zei dit en deed dat

  • with = met
  • we are coming with you

    we gaan met jou mee

  • on = op
  • on top of the world

    op de top van de wereld

  • this = dit
  • this is not working for me

    dit werkt niet voor mij

  • they = zij
  • they are going abroad

    zij gaan naar het buitenland

  • at = aan
  • sitting at the bar

    aan de bar zitten

  • but = maar
  • but that is unfair

    maar dat is oneerlijk

  • we = wij
  • we are the world

    wij zijn de wereld

  • his = zijn
  • it is his book

    het is zijn boek

  • from = vanuit
  • she is coming from America

    ze komt vanuit Amerika

  • not = niet
  • he lies, it is not true

    hij liegt, het is niet waar

  • by = door
  • made by me

    gemaakt door mij

  • she = zij
  • she wants to move

    zij wil bewegen

  • or = of
  • do you like baseball or volleyball?

    vind je honkbal of volleybal leuk?

  • as = als
  • go as fast as you can

    ga zo snel als je kan

  • what = wat
  • what is that?

    wat is dat?

  • their = hun
  • parents are keen to help their children

    ouders willen hun kinderen graag helpen

  • who = wie
  • who is that?

    wie is dat?