Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • to approach = naderen
  • If he wanted to talk to her, he needed to approach her first.

    Als hij met haar wilde praten, moest hij haar eerst naderen.

  • to pin down = vaststellen
  • They first had to pin down that he was the killer, before they could arrest him.

    Ze moesten eerst vaststellen dat hij de moordenaar was, voor ze hem konden arresteren.

  • mere = louter
  • Don't you think it is a bit much to detain someone on a mere traffic offence?

    Denkt u niet dat het een beetje overdreven is om iemand louter om een verkeersovertreding vast te houden?

  • Lust = Begeerte
  • Lust is an intense desire for something.

    Begeerte is een heftig verlangen naar iets.

  • a committed relationship = een vaste relatie
  • After they fell in love, they got into a committed relationship.

    Nadat ze verliefd werden, kregen ze een vaste relatie.

  • telltale = veelbetekenend
  • It was telltale, everything had been said.

    Het was veelbetekenend, alles was ermee gezegd.

  • the beloved = de geliefde
  • inability = onvermogen
  • He is not capable to do is, it is an inability.

    Hij is niet in staat om dat te doen, het is een onvermogen.

  • elevated level = verhoogd niveau
  • Thanks to the training, he plays football on an elevated level now.

    Dankzij de training, voetbalt hij nu op een verhoogd niveau.

  • involved in = betrokken bij
  • He refused to become involved in the problems.

    Hij weigerde betrokken bij de problemen te raken.

  • tend to = ernaar neigen
  • Jim (to) tend to go too far in his jokes.

    Jim kan ernaar neigen te ver te gaan met zijn grapjes.

  • overlook = over het hoofd zien
  • You can't (to) overlook the Eiffel Tower, which is 300 metres tall.

    Je kan de Eiffeltoren niet over het hoofd zien, het is 300 meter hoog.

  • trait = karaktereigenschap
  • I was not being cynical, it is a family trait.

    Ik deed niet cynisch, het is een familie karaktereigenschap.

  • peak = piek
  • After he reached his peak he was no longer the best.

    Nadat hij zijn piek bereikte, was hij niet meer de beste.

  • increase = toenemen
  • The number of Facebook members gradually (to) increased in the past couple of years.

    Het nummer van het aantal Facebook leden is langzaam aan het toenemen in de laatste paar jaren.

  • physically = lichamelijk
  • After he has broken his leg, he was not so strong physically.

    Nadat hij zijn been had gebroken was hij lichamelijk niet zo sterk.

  • bounce = stuiteren
  • Come (to) bounce with me on the trampoline.

    Kom met me stuiteren op de trampoline.

  • suffer = te lijden hebben
  • He had (to) suffer terrible pain from his injuries.

    Hij had veel te lijden hebben van zijn verwondingen.

  • setback = terugslag
  • After beating his addiction, years later he got a setback years later.

    Nadat hij zijn verslaving had overwonnen, kreeg hij jaren later een terugslag.

  • mood swing = stemmingswisseling
  • First she was very happy, seconds later she was crying - it was a mood swing.

    Eerst was ze heel blij, een seconde later was ze aan het huilen - ze had een stemmingswisseling.

  • parallel = overeenkomen met
  • There are parallel passages in the two books, they have the same subject.

    Er zijn delen van de twee boeken die overeenkomen met elkaar, ze hebben hetzelfde onderwerp.

  • adversity = tegenslag
  • It got so difficult, I could not even speak of an adversity.

    Het werd zo lastig, ik kon zelfs niet meer spreken van een tegenslag.

  • is delayed = wordt uitgesteld
  • The plane will not depart on time, departure is delayed.

    Het vliegtuig vertrekt niet op tijd, het vertrek wordt uitgesteld.

  • average = gemiddeld
  • The temperature is above average this winter, it is warmer than usually.

    De temperatuur deze winter is gemiddeld hoger, het is warmer dan normaal.

  • to muse = mijmeren
  • to muse is to think about a matter, without serious concentration.

    mijmeren is denken aan een onderwerp, zonder serieuze concentratie.

  • dependent = afhankelijk
  • He could not take care of himself, he is dependent on his parents.

    Hij kon niet voor zichzelf zorgen, hij is afhankelijk van zijn ouders.

  • the tendency = de neiging
  • He did not steal the phone, but he has the tendency.

    Hij heeft de telefoon niet gestolen, maar hij heeft de neiging wel.

  • mannerism = manier van doen
  • Every country has its own habits and mannerism.

    Elk land heeft zijn eigen gebruiken en manier van doen.

  • align = laten sporen
  • Measure and (to) align the sewing work for the curtains.

    Meten en laten sporen het naaiwerk voor de gordijnen.

  • There are strong emotional strings attached = Er zijn sterke emotionele beperkingen
  • There are strong emotional strings attached in their relationship.

    Er zijn sterke emotionele beperkingen in hun relatie.

  • compel = dwingen
  • They compel policymakers to think through all possible outcomes of their decisions.

    Ze dwingen beleidsmakers om alle mogelijke gevolgen van hun beslissingen onder ogen te zien.

  • to spurn = afwijzen
  • Another word for decline is to spurn.

    Een ander woord voor afslaan is afwijzen.

  • the conception = de bevruchting
  • After the conception the woman was pregnant.

    Na de bevruchting was de vrouw zwanger.

  • take precedence = belangrijker zijn
  • Quality must (to) take precedence, but quality also has a price.

    Kwaliteit moet belangrijker zijn, maar kwaliteit heeft ook een prijskaartje.

  • involuntary = onwillekeurig
  • When you don't think about it or you don't choose it, it is involuntary.

    Als je er niet over nadenkt of er niet voor kiest, dan is het onwillekeurig.

  • (to) evolve = ontwikkelen (zich)
  • Human beings (to) evolve from monkeys.

    Mensen ontwikkelen (zich) van apen.

  • to dissipate = vervliegen
  • It will take a moment for the acid to dissipate.

    Het duurt een moment voor het zuur om te vervliegen.

  • to inhibit = verhinderen
  • to inhibit is to stop or hinder someone from doing something.

    verhinderen is het stoppen of weerhouden van iemand om iets te doen.

  • codependent = wederzijds afhankelijk
  • They could not live without each other, they were codependent.

    Ze konden niet leven zonder elkaar, ze waren wederzijds afhankelijk.