Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • footman = butler
  • Lindsey Steele has been a footman for two years.

    Lindsey Steele is al twee jaar butler.

  • profession = beroep
  • She is the modern face of the profession.

    Zij is het moderne gezicht van het beroep.

  • certificate = diploma
  • She has the certificate to prove it.

    Ze heeft het diploma om het te bewijzen.

  • qualification = bevoegdheid
  • The Butlers Diploma is a recognised qualification.

    Het Butlers Diploma is een erkende bevoegdheid.

  • boss = baas
  • It was designed by her boss at the palace.

    Het is ontworpen door haar baas in het paleis.

  • dedication = toegewijd
  • A good butler has dedication.

    Een goede butler is toegewijd.

  • Organisation skills = Organisatievaardigheden
  • Organisation skills are also important for a butler.

    Organisatievaardigheden zijn ook belangrijk voor een butler.

  • communication skills = communicatieve vaardigheden
  • A butler needs to have good communication skills.

    Een butler moet goede communicatieve vaardigheden hebben.

  • child labour = kinderarbeid
  • I read an article about child labour.

    Ik heb een artikel gelezen over kinderarbeid.

  • factory = fabriek
  • Children are working in a textile factory.

    Kinderen werken in een textielfabriek.

  • retailers = detailhandel
  • They make clothes for retailers.

    Ze maken kleding voor de detailhandel.

  • outsourced = uitbesteed
  • The company was unaware the work had been outsourced.

    Het bedrijf wist niet dat het werk was uitbesteed.

  • Manufactures = Fabrikanten
  • Manufactures shouldn't use child labour.

    Fabrikanten zouden geen kinderarbeid moeten gebruiken.

  • appalling = gruwelijke
  • The children are working in appalling conditions.

    De kinderen werken in gruwelijke omstandigheden.

  • retail chains = winkelketens
  • Large retail chains outsource their garment production to India.

    Grote winkelketens besteden hun kledingproductie uit naar India.

  • dependent on = afhankelijk van
  • 20% of India's economy is dependent on children.

    20% van de Indiase economie is afhankelijk van kinderen.