EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Engels
Stercollectie
Family and friends - lj1
Blok_01_Relatives_vmbob12
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Engels
Nederlands
How many relatives do you have?
=
Hoeveel familieleden heb jij?
I have got two uncles.
=
Ik heb twee ooms.
He has got one aunt.
=
Hij heeft één tante.
What does your father do for a living?
=
Wat doet je vader voor werk?
How many people are in your family?
=
Uit hoeveel mensen bestaat je gezin?
How old is your sister?
=
Hoe oud is je zus?
Where do your grandparents live?
=
Waar wonen je grootouders?
How many brothers and sisters do you have?
=
Hoeveel broers en zussen heb jij?
What is your brother's name?
=
Hoe heet je broer?
Where does your mother work?
=
Waar werkt je moeder?
I'm married and I live in New York.
=
Ik ben getrouwd en ik woon in New York.
My wife's parents live in Rome.
=
De ouders van mijn echtgenote wonen in Rome.
We don't see them a lot.
=
We zien ze niet vaak.
One of my sisters lives in Brazil.
=
Een van mijn zussen woont in Brazilië.
My husband has only one brother.
=
Mijn echtgenoot heeft maar één broer.
My uncle has got one son and two daughters.
=
Mijn oom heeft een zoon en twee dochters.
I have three nieces.
=
Ik heb drie nichtjes (dochter van broer of zus).
They have only one nephew.
=
Zij hebben maar één neefje (zoon van broer of zus).
She has got four cousins.
=
Zij heeft vier neven en nichten (zoon / dochter van oom / tante).