Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • Can you feel this? = Voel je dit?
  • Can you prescribe some medicine? = Kunt u mij medicijnen voorschrijven?
  • Do you feel nauseous? = Ben je misselijk?
  • Do you sell pain killers? = Verkoopt u pijnstillers?
  • He hit me on the nose. = Hij sloeg me op mijn neus.
  • I hit my toe on the door. = Ik stootte mijn teen tegen de deur.
  • My tooth broke off. = Mijn tand brak af.
  • She busted her finger. = Ze brak haar vinger.
  • Take a pill twice a day. = Neem twee keer per dag een pil.
  • There is a plaster cast on my leg. = Mijn been zit in het gips.
  • This is a doctor's prescription. = Dit is het recept van de dokter.
  • Where does it hurt? = Waar doet het pijn?
  • You need an operation. = Je moet geopereerd worden.
  • You need lots of bed rest. = Je hebt veel bedrust nodig.