Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • Guess who I bumped into the other day? = Raad eens wie ik laatst tegenkwam?
  • You know her, she's Caleb's sister. = Je kent haar, ze is Calebs zus.
  • Caleb is the one who threw the party last week. = Caleb is degene die vorige week dat feest gaf.
  • Where did you see her? = Waar heb je haar gezien?
  • We met at the park. = We hebben elkaar in het park ontmoet.
  • I was wandering around. = Ik slenterde rond.
  • I was thinking out loud. = Ik liep hardop na te denken.
  • I immediately started to apologize. = Ik begon meteen mijn excuses aan te bieden.
  • Sorry, I was lost in my thoughts. = Sorry, ik was in gedachten verzonken.
  • I wasn't paying attention either. = Ik lette ook niet op.
  • We looked at each other properly. = We bekeken elkaar eens goed.
  • We realized that we knew each other. = We beseften dat we elkaar kenden.
  • Don't I know you from somewhere? = Ken ik jou niet ergens van?
  • We both began to laugh. = We begonnen allebei te lachen.
  • I don't understand why it took us so long to recognize each other. = Ik snap niet waarom het zo lang duurde voor we elkaar herkenden.
  • She looked really different, a lot prettier. = Ze zag er heel anders uit, veel mooier.
  • I suggested getting some coffee. = Ik stelde voor om koffie te gaan drinken.
  • My brother has got a girlfriend. = Mijn broer heeft een vriendin.
  • We had a good time. = We hebben het leuk gehad.
  • She told me about school and about her friends. = Ze heeft me verteld over school en over haar vrienden.
  • She asked me to tell you hi. = Ze vroeg me of ik je de groeten wilde doen.
  • He is not my boyfriend. = Hij is mijn vriendje niet.