Canterbury tales

Canterbury tales

Deze strip van Lük Bey is losjes gebaseerd op de klassieker 'Canterbury tales' van Geoffrey Chaucer. Een vermakelijk verhaal dat zich afspeelt in de middeleeuwen.
Start direct met lezen
Inhoudsopgave. 
De strip is ook te downloaden als iPad app. Met dank aan uitgeverij Bonte.

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • announcement = aankondiging
  • The announcement of the deluge.

    De aankondiging van de zondvloed.

  • request = verzoek
  • At the lady's request, no more tales should feature disgusting bodily functions.

    Op verzoek van de dame, vanaf nu geen verhalen meer die walgelijke lichaamsfuncties bevatten.

  • feature = bevatten
  • At the lady's request, no more tales should feature disgusting bodily functions.

    Op verzoek van de dame, vanaf nu geen verhalen meer die walgelijke lichaamsfuncties bevatten.

  • disgusting = walgelijke
  • At the lady's request, no more tales should feature disgusting bodily functions.

    Op verzoek van de dame, vanaf nu geen verhalen meer die walgelijke lichaamsfuncties bevatten.

  • bodily functions = lichaamsfuncties
  • At the lady's request, no more tales should feature disgusting bodily functions.

    Op verzoek van de dame, vanaf nu geen verhalen meer die walgelijke lichaamsfuncties bevatten.

  • Farts = Scheten
  • Farts in particular.

    Scheten in het bijzonder.

  • in particular = in het bijzonder
  • Farts in particular.

    Scheten in het bijzonder.

  • arrive = aankomen
  • Do you think wel'll arrive tomorrow?

    Denk je dat we morgen aankomen?

  • tomorrow = morgen
  • Let's spend the night here, dig up the gold tomorrow and return home.

    Laten we hier de nacht doorbrengen, morgen het goud opgraven en terug naar huis.

  • travelled = gereisd
  • We have travelled far along this old road.

    We hebben ver gereisd langs deze oude weg.

  • along = langs
  • We have travelled far along this old road.

    We hebben ver gereisd langs deze oude weg.

  • Road = Weg
  • We have travelled far along this old Road.

    We hebben ver gereisd langs deze oude Weg.

  • destination = bestemming
  • ... as they were approaching their destination.

    ... als ze hun bestemming benaderen.

  • only = maar
  • Calm down, man! It's only a story!

    Kalm aan! Het is maar een verhaal!

  • poor = arme
  • The poor man has to beg for his money,

    De arme man moet bedelen voor zijn geld,

  • misunderstanding = misverstand
  • And to think that was all because of a misunderstanding.

    En dat allemaal vanwege een misverstand.

  • because = vanwege
  • And to think that was all because of a misunderstanding.

    En dat allemaal vanwege een misverstand.

  • misunderstanding = misverstand
  • The argument was based on a misunderstanding.

    Het ruzie was gebaseerd op een misverstand.

  • believe = geloven
  • Can you believe that?

    Kun je dat geloven?

  • regularly = regelmatig
  • He regularly had an argument.

    Hij heeft regelmatig ruzie gehad.

  • claim = beweren
  • He claimed that it was all a conspiracy against him.

    Hij beweerde dat het allemaal een samenzwering tegen hem was.

  • unaware = onbewust
  • He was supposedly unaware of being overheard.

    Hij was vermoedelijk onbewust van te worden afgeluisterd.

  • supposedly = vermoedelijk
  • He was supposedly unaware of being overheard.

    Hij was vermoedelijk onbewust van te worden afgeluisterd.

  • hear = horen
  • Can you hear the music?

    Kan je de muziek horen?

  • troublesome = lastig
  • Oh! Who will rid me of this troublesome priest?

    Ach! Wie verlost me van die lastige priester?

  • rid = verlost
  • Oh! Who will rid me of this troublesome priest?

    Ach! Wie verlost me van die lastige priester?

  • command = bevel
  • The command was executed.

    Het bevel werd uitgevoerd.

  • executed = uitgevoerd
  • The command was executed.

    Het bevel werd uitgevoerd.

  • messenger = boodschapper
  • The messenger came too late.

    De boodschapper kwam te laat.

  • murdered = vermoord
  • The bishop was murdered and a martyr was born.

    De bisschop werd vermoord en een martelaar was geboren.

  • born = geboren
  • The bishop was murdered and a martyr was born.

    De bisschop werd vermoord en een martelaar was geboren.

  • martyr = martelaar
  • The bishop was murdered and a martyr was born.

    De bisschop werd vermoord en een martelaar was geboren.

  • quickly = snel
  • He dressed quickly in casual clothes.

    Hij kleedde zich snel om in casual kleding.

  • occasion = gelegenheid
  • David has been asked on a number of occasions.

    David is gevraagd op een aantal gelegenheden.

  • church = kerk
  • The church is a holy place.

    De kerk is een heilige plaats.

  • steady = gelijkmatig
  • A steady flow of pilgrims guarantee a healthy source of income for the city.

    Een gestage stroom van pelgrims garanderen een gezonde bron van inkomsten voor de stad.

  • flow = stroom
  • A steady flow of pilgrims guarantee a healthy source of income for the city.

    Een gestage stroom van pelgrims garanderen een gezonde bron van inkomsten voor de stad.

  • healthy = gezond
  • Dried fruit is not as healthy as fresh fruit.

    gezond

  • source = bron
  • A steady flow of pilgrims guarantee a healthy source of income for the city.

    Een gestage stroom van pelgrims garanderen een gezonde bron van inkomsten voor de stad.

  • income = inkomen
  • A steady flow of pilgrims guarantee a healthy source of income for the city.

    Een gestage stroom van pelgrims garanderen een gezonde bron van inkomsten voor de stad.

  • death = dood
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • another = ander
  • One man's death is another man's riches.

    De een zijn dood is de ander zijn brood.

  • listen = Luister
  • Just listen to my tale...

    Luister maar naar mijn verhaal ...

  • death = dood
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • rioter = herrieschopper
  • My tale begins with the death of a rioter.

    Mijn verhaal begint met de dood van een herrieschopper.

  • tale = verhaal
  • My tale begins with the death of a rioter.

    Mijn verhaal begint met de dood van een herrieschopper.

  • convinced = overtuigd
  • His friends are convinced that Death himself is to blame for this.

    Zijn vrienden zijn ervan overtuigd dat de enige schuldige de dood zelf is.

  • death = dood
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • to blame = overtuigd
  • His friends are convinced that Death himself is to blame for this.

    Zijn vrienden zijn ervan overtuigd dat de enige schuldige de dood zelf is.

  • decide = besluiten
  • They decide to find and destroy him.

    Ze besluiten om hem te vinden en te vernietigen.

  • find = vinden
  • Can you tell us where to find him?

    Kun je ons vertellen waar we hem kunnen vinden?

  • destroy = vernietigen
  • They decide to find and destroy him.

    Ze besluiten om hem te vinden en te vernietigen.

  • death = dood
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • kill = doden
  • The assassin attempted to kill the man on several occasions.

    De moordenaar heeft geprobeerd om de man te doden op verschillende gelegenheden.

  • shore = oever
  • By the shore of a dark lake, they meet a strange looking man.

    Aan de oever van een donker meer ontmoetten ze een vreemd uitziende man.

  • dark = donker
  • She has long dark hair and brown eyes.

    donker

  • lake = meer
  • By the shore of a dark lake, they meet a strange looking man.

    Aan de oever van een donker meer ontmoetten ze een vreemd uitziende man.

  • strange looking = vreemd uitziende
  • Certainly. Just go to that strange looking tree.

    Zeker. Ga je gewoon naar die vreemd uitziende boom.

  • strange looking = vreemd uitziende
  • Certainly. Just go to that strange looking tree.

    Zeker. Ga je gewoon naar die vreemd uitziende boom.

  • tell = vertellen
  • Can you tell us where to find him?

    Kun je ons vertellen waar we hem kunnen vinden?

  • find = vinden
  • Can you tell us where to find him?

    Kun je ons vertellen waar we hem kunnen vinden?

  • Certainly = Zeker
  • Certainly. Just go to that strange-looking tree.

    Zeker. Ga je gewoon naar die vreemde uitziende boom.

  • just = gewoon
  • Certainly. just go to that strange-looking tree.

    Zeker. Ga je gewoon naar die vreemde uitziende boom.

  • tree = boom
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • strange looking = vreemd uitziende
  • Certainly. Just go to that strange looking tree.

    Zeker. Ga je gewoon naar die vreemd uitziende boom.

  • three = drie
  • The three rioters immediately forget what brought them here, only thinking about the gold.

    Onmiddellijk vergaten de drie relschoppers wat ze hier bracht en denken ze alleen aan het goud.

  • immediately = Onmiddellijk
  • The three rioters immediately forget what brought them here, only thinking about the gold.

    Onmiddellijk vergeten de drie relschoppers wat ze hier bracht en denken ze alleen aan het goud.

  • forget = vergeten
  • The three rioters immediately forget what brought them here, only thinking about the gold.

    Onmiddellijk vergeten de drie relschoppers wat ze hier bracht en denken ze alleen aan het goud.

  • thinking = denken
  • The three rioters immediately forget what brought them here, only thinking about the gold.

    Onmiddellijk vergeten de drie relschoppers wat ze hier bracht en denken ze alleen aan het goud.

  • gold = goud
  • The three rioters immediately forget what brought them here, only thinking about the gold.

    Onmiddellijk vergeten de drie relschoppers wat ze hier bracht en denken ze alleen aan het goud.

  • only = alleen
  • The lawyer is paid only if he wins.

    De advocaat wordt alleen betaald als hij wint.

  • spend the night = de nacht doorbrengen
  • Let's spend the night here, dig up the gold tomorrow and return home.

    Laten we hier de nacht doorbrengen, morgen het goud opgraven en terug naar huis.

  • dig = opgraven
  • Let's spend the night here, dig up the gold tomorrow and return home.

    Laten we hier de nacht doorbrengen, morgen het goud opgraven en terug naar huis.

  • tomorrow = morgen
  • Let's spend the night here, dig up the gold tomorrow and return home.

    Laten we hier de nacht doorbrengen, morgen het goud opgraven en terug naar huis.

  • return home = terug naar huis
  • Let's spend the night here, dig up the gold tomorrow and return home.

    Laten we hier de nacht doorbrengen, morgen het goud opgraven en terug naar huis.

  • Agreed = Akkoord
  • Agreed. I'll quickly run to that village to buy some bread and wine.

    Akkoord. Ik loop gauw naar dat dorp om wat brood en wijn te kopen.

  • quickly = gauw
  • Agreed. I'll quickly run to that village to buy some bread and wine.

    Akkoord. Ik loop gauw naar dat dorp om wat brood en wijn te kopen.

  • village = dorp
  • We visit a little village.

    dorp

  • buy = kopen
  • agreed. I'll quickly run to that village to buy some bread and wine.

    akkoord. Ik loop gauw naar dat dorp om wat brood en wijn te kopen.

  • bread = broeden / alleen denken
  • wine = wijn
  • Agreed. I'll quickly run to that village to buy some bread and wine.

    Akkoord. Ik loop gauw naar dat dorp om wat brood en wijn te kopen.

  • wine = wijn
  • Agreed. I'll quickly run to that village to buy some bread and wine.

    Akkoord. Ik loop gauw naar dat dorp om wat brood en wijn te kopen.

  • thanks = bedankt
  • thanks for the offer.

    bedankt voor het aanbod.

  • health = gezondheid
  • Thanks for the wine, buddy. Here's to your health, hahaha!

    Bedankt voor de wijn, man. Op je gezondheid, hahaha!

  • murderer = moordenaar
  • What the murderers don't know is that, twenty minutes earlier...

    Wat de moordenaars niet weten is dat twintig minuten eerder ...

  • twenty = twintig
  • What the murderers don't know is that, twenty minutes earlier...

    Wat de moordenaars niet weten is dat twintig minuten eerder ...

  • earlier = eerder
  • What the murderers don't know is that, twenty minutes earlier...

    Wat de moordenaars niet weten is dat twintig minuten eerder ...

  • strange looking = vreemd uitziende
  • Certainly. Just go to that strange looking tree.

    Zeker. Ga je gewoon naar die vreemd uitziende boom.

  • truth = waarheid
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • death = dood
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • tree = boom
  • The strange looking man was telling the truth: they all found death by that tree.

    De vreemd uitziende sprak man de waarheid: ze hebben de dood gevonden daar bij die boom.

  • horror story = griezelverhaal
  • Who tells a horror story like that at this hour?

    Wie vertelt er nu een griezelverhaal op dit uur?

  • hour = uur
  • Who tells a horror story like that at this hour?

    Wie vertelt er nu een griezelverhaal op dit uur?

  • tonight = vannacht
  • No sleep for me tonight!

    Ik doe vannacht geen oog dicht!

  • sweet dreams = zoete dromen
  • I think your audience is ready for those sweet dreams now.

    Ik geloof dat de toehoorders inmiddels klaar zijn voor hun zoete dromen.

  • children = kinderen
  • All the children were playing.

    Alle kinderen speelden.

  • beyond = voorbij
  • Far beyond the marshes of...

    Ver voorbij de moerassen van ...

  • marshes = moerassen
  • A marsh is a type of wetland.

    moeras

  • audience = toehoorders
  • I think your audience is ready for those sweet dreams now.

    Ik geloof dat de toehoorders inmiddels klaar zijn voor hun zoete dromen.

  • ready = klaar
  • I think your audience is ready for those sweet dreams now.

    Ik geloof dat de toehoorders inmiddels klaar zijn voor hun zoete dromen.

  • sweet dreams = zoete dromen
  • I think your audience is ready for those sweet dreams now.

    Ik geloof dat de toehoorders inmiddels klaar zijn voor hun zoete dromen.

  • now = nu
  • I think your audience is ready for those sweet dreams now.

    Ik geloof dat de toehoorders nu klaar zijn voor hun zoete dromen.