A rose and a boar

A rose and a boar

Een verhaal over recht en order in de middeleeuwen. We volgen het leven van Alienor, een kind met een heel eigen willetje en heel wat lef.
Start direct met lezen.
Inhoudsopgave.
De strip is ook te downloaden als iPad app. Met dank aan uitgeverij Bonte.

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • damsel = jonkvrouw
  • the damsel rode on the little horse.

    de jonkvrouw reed het kleine paard.

  • quite = nogal
  • it can be quite frustrating

    het kan nogal frustrerend zijn

  • compare = vergelijken
  • compared to beatus, even an archangel would feel like a sinner...

    in vergelijking met Beatus, zou zelfs een aartsengel zich voelen als een zondaar ...

  • sinner = zondaar
  • compared to beatus, even an archangel would feel like a sinner...

    in vergelijking met Beatus, zou zelfs een aartsengel zich voelen als een zondaar ...

  • saint = heilige
  • A saint has lived an exemplary life.

    Een heilige heeft een voorbeeldig leven geleefd.

  • cute = schattig
  • He looks cute

    Hij ziet er schattig uit

  • holy = heilig
  • The church is a holy place.

    De kerk is een heilige plaats.

  • insufferable = onuitstaanbaar
  • His letters are insufferably dull.

    Zijn brieven zijn onuitstaanbaar saai.

  • damsel = jonkvrouw
  • youth = jongeman
  • Damsel, here's another youth come to beg for your compassion!

    Jonkvrouw, hier is nog een jongeman die om uw mededogen komt smeken!

  • beg = bedelen
  • The poor man has to beg for his money,

    De arme man moet bedelen voor zijn geld,

  • compassion = mededogen
  • Damsel, here's another youth come to beg for your compassion!

    Jonkvrouw, hier is nog een jongeman die om uw mededogen komt smeken!

  • fear = vrees
  • sorrow = verdriet
  • It was a time of great sorrow.

    Het was een tijd van groot verdriet.

  • old = oud
  • How old are you anyway?

    Hoe oud ben je eigenlijk?

  • damsel = jonkvrouw
  • unhappy = ongelukkig
  • I am the most unhappy man on earth!

    Ik ben de meest ongelukkige man op aarde!

  • most = meest
  • I am the most unhappy man on earth!

    Ik ben de meest ongelukkige man op aarde!

  • guess = raden
  • can you guess the answer?

    kan je het antwoord raden?

  • Right = gelijk
  • I think you're Right...

    Ik denk dat je gelijk hebt...

  • understand = begrijpen
  • The girl understands the trouble of the boy.

    Het meisje begrijpt de problemen van de jongen.

  • pure = zuiver
  • the heavy crown was made of pure gold

    de zware kroon was gemaakt van puur goud

  • think = denken
  • What do you think?

    Wat denk je?

  • exaggerate = overdrijven
  • nothing = niets
  • not ... anything / nothing

    niets

  • trouble = problemen
  • Nothing but teenage trouble, I bet!

    Niets dan tiener problemen durf ik te wedden!

  • bet = wedden
  • Nothing but teenage trouble, I bet!

    Niets dan tiener problemen durf ik te wedden!

  • something = iets
  • Can something be done about that?

    Kan daar iets aan gedaan worden?

  • boy = jongen
  • soul = ziel
  • This boy's soul is in danger.

    De ziel van deze jongen is in gevaar!

  • danger = gevaar
  • This boy's soul is in danger.

    De ziel van deze jongen is in gevaar!

  • certainly = zeker
  • That little pony is certainly my new mistress's mount.

    Die kleine pony is zeker het rijdier van mijn nieuwe meesteres.

  • mount = rijdier
  • That little pony is certainly my new mistress's mount.

    Die kleine pony is zeker het rijdier van mijn nieuwe meesteres.

  • anyone = Iemand
  • It can't be anyone else's.

    Het kan niet van Iemand anders zijn.

  • little = klein
  • wee / little

    klein

  • fetch = halen
  • Matthew, can you fetch my horse?

    Matthew, kan jij mijn paard ophalen?

  • horse = paard
  • The lady is riding on the horse.

    De dame rijdt op het paard.

  • waiting = wachten
  • true = waar
  • Very true. Good!

    Helemaal waar. Goed!

  • people = mensen
  • You said you loved to make people happy.

    Je zei dat je ervan hield om mensen blij te maken.

  • visit = bezoeken
  • The lady went to visit her subjects

    De dame ging haar onderdanen bezoeken

  • subject = onderdaan
  • The lady went to visit her subjects

    De dame ging haar onderdanen bezoeken

  • demand = eis
  • The young lady demands her little steed.

    De jonge dame eist haar kleine rosje.

  • short = kort
  • guest = gast
  • an unfortunate guest of your prison

    een ongelukkige gast van uw gevangenis

  • prison = gevangenis
  • an unfortunate guest of your prison

    een ongelukkige gast van uw gevangenis

  • unfortunate = ongelukkig
  • rehabilitated = hersteld
  • steed = ros
  • She had a famous steed, Mickey the wonder pony.

    Ze had een beroemd ros, Mickey de wonder pony.

  • think = denken
  • Where do you think you're going?

    Waar denk jij dat je naartoe gaat?

  • horse = paard
  • The lady is riding on the horse.

    De dame rijdt op het paard.

  • wee = klein
  • wee / little

    klein

  • aside = opzij
  • armoury = wapenkamer
  • he goes to the armoury to find a new sword

    hijgaat naar de wapenkamer om een nieuw zwaard te vinden

  • quite = nogal
  • useful = nuttig
  • I can be quite useful in a fight!

    Ik kan heel nuttig zijn in een gevecht!

  • fight = gevecht
  • understand = begrijpen
  • The girl understands the trouble of the boy.

    Het meisje begrijpt de problemen van de jongen.

  • daredevil = waaghals
  • She is a little daredevil

    Ze is een kleine waaghals

  • frankly = eerlijk
  • frankly speaking,...

    eerlijk gezegd...

  • regard = aandacht
  • muscles = spieren
  • I guess the lady has more regard for my muscles than for my abilities as a servant.

    Ik denk dat de dame meer aandacht heeft voor mijn spieren dan voor mijn vaardigheden als een dienaar

  • abilities = vaardigheden
  • I guess the lady has more regard for my muscles than for my abilities as a servant.

    Ik denk dat de dame meer aandacht heeft voor mijn spieren dan voor mijn vaardigheden als een dienaar

  • servant = dienaar
  • I guess the lady has more regard for my muscles than for my abilities as a servant.

    Ik denk dat de dame meer aandacht heeft voor mijn spieren dan voor mijn vaardigheden als een dienaar

  • impressive = indrukwekkend
  • the cheering was impressive

    het gejuich was indrukwekkend

  • rank = rang
  • .. about anything my rank would allow me, my lord...

    .. ongeveer alles wat mijn rang toelaat, mijn heer ...

  • allow = toestaan
  • .. about anything my rank would allow me, my lord...

    .. ongeveer alles wat mijn rang toestaat, mijn heer ...

  • soldier = soldaat
  • I have been a soldier, an archer and a guard.

    Ik ben soldaat geweest, boogschutter en bewaker.

  • archer = boogschutter
  • I have been a soldier, an archer and a guard.

    Ik ben soldaat geweest, boogschutter en bewaker.

  • weapons = wapens
  • Tell me, which weapons you manage, besides your fists?

    Zeg eens, welke wapens beheers je behalve je vuisten?

  • besides = behalve
  • Tell me, which weapons you manage, besides your fists?

    Zeg eens, welke wapens beheers je behalve je vuisten?

  • fist = vuist
  • Tell me, which weapons you manage, besides your fists?

    Zeg eens, welke wapens beheers je behalve je vuisten?

  • mistaken = verkeerd
  • desire = verlangen
  • she has a desire for adventure and she knows no fear.

    ze heeft een verlangen naar avontuur en ze kent geen angst.

  • fear = angst
  • she has a desire for adventure and she knows no fear.

    ze heeft een verlangen naar avontuur en ze kent geen angst.

  • dagger = dolk
  • You ought to be well armed. What say you of this dagger?

    Je moet goed bewapend te zijn. Wat zeg je van deze dolk?

  • lifeguard = lijfwacht
  • armed = bewapend
  • You ought to be well armed. What say you of this dagger?

    Je moet goed bewapend te zijn. Wat zeg je van deze dolk?