Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • accomplice = handlanger / kameraad
  • (to) accrue = krijgen
  • advocacy = voorspraak / pleitbezorging
  • (to) amount to = neerkomen op
  • (to) badger = lastigvallen / doorvragen om
  • blue-chip = elite
  • bum fluff = donzige beharing
  • duly = zoals je kunt verwachten
  • fraught = vol / beladen
  • frostbite = bevriezing
  • gangly = slungelig
  • grizzle = grijsachtig rood
  • (to) haul = slepen / trekken
  • hubris = hoogmoed
  • impeccable = onberispelijk
  • in a jiffy = in een mum van tijd
  • indelible = permanent
  • (to) notch up = halen / bereiken
  • patch = stuk / lap
  • peer = leeftijdgenoot
  • (to) relish = genieten van
  • scathing = vernietigend / scherp
  • sibling = broer of zus
  • stint = periode
  • (to) thwart = dwarsbomen
  • triple offset = driedubbele compensatie
  • twerp = vervelende klier
  • (to) underwrite = financieel steunen
  • venture capitalist = risico-investeerder
  • (to) ward off = afweren