Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • black = zwart
  • blue = blauw
  • colour = kleur
  • face = gezicht
  • friendly = vriendelijk
  • orange = oranje
  • pink = roze
  • purple = paars
  • shirt = hemd
  • small = klein
  • yellow = geel
  • big = groot
  • ask = vragen
  • brother = broer
  • enjoy = genieten van
  • family = gezin
  • for example = bijvoorbeeld
  • health = gezondheid
  • match / game = wedstrijd
  • play = spelen
  • sister = zus
  • watch = kijken
  • young = jong
  • angry / annoyed = boos
  • bored = verveeld
  • fun = plezier
  • happy = gelukkig / vrolijk
  • hospital = ziekenhuis
  • meet = ontmoeten
  • proud = trots
  • sad = verdrietig
  • scared / frightened = bang
  • shy = verlegen
  • stressed = gespannen
  • the same / identical = net zo
  • uncle = oom
  • act = acteren
  • chance / possibility = kans
  • everyone = iedereen
  • fantastic / wonderful / brilliant = fantastisch
  • favourite = favoriet
  • Good luck! = Succes!
  • live = wonen
  • round = ronde
  • show = laten zien / tonen
  • teenager = tiener
  • tonight = vanavond