Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • decide = beslissen / besluiten
  • escape / get away = ontsnappen
  • evidence = bewijs
  • frightening / scary / scary = angstaanjagend
  • movies / films = bioscoop
  • return = terugkomen / terugkeren
  • scream = schreeuwen
  • search / look for = zoeken / doorzoeken
  • solve = oplossen
  • immediate = direct / onmiddellijk
  • behave = zich gedragen
  • big / large = stevig van postuur
  • bike stand = fietsenstalling
  • emergency = noodgeval
  • enquiries = inlichtingen
  • get in touch with = contact opnemen
  • height = lengte / hoogte
  • lock = afsluiten / sluiten
  • report = aangifte doen
  • suspicious = verdacht
  • urgent = dringend
  • along = door
  • caretaker / janitor = conciĆ«rge
  • discover = ontdekken
  • headmaster = directeur
  • mark / grade = cijfer
  • note = notitieblaadje / notitie
  • office = kantoor
  • past = langs / voorbij
  • pick up = ophalen
  • staff room = docentenkamer
  • upset = bedroefd / geschokt
  • cross = oversteken
  • gloves = handschoenen
  • incredible = ongelofelijk
  • inside pocket = binnenzak
  • mask = masker
  • notice = merken
  • pickpocket = zakkenroller
  • rob = bestelen / stelen / overvallen
  • trouser pocket = broekzak
  • victim = slachtoffer
  • wallet = portemonnee
  • witness = getuige