Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • answer = beantwoorden / antwoord
  • easy = gemakkelijk
  • far = ver
  • floor = verdieping / vloer
  • future = toekomst
  • question = vraag
  • stairs = trap
  • visit = bezoeken
  • build = bouwen
  • cheap = goedkoop
  • clean = schoonmaken
  • drive = rijden / autorijden
  • food = eten
  • homework = huiswerk
  • important = belangrijk
  • moon = maan
  • neighbour = buurman / buurvrouw
  • star = ster
  • corner = hoek
  • cup = kopje
  • freeze = bevriezen
  • freezer = vriezer / diepvries
  • mouth = mond
  • plate = bord
  • salt = zout
  • calculator = rekenmachine
  • calender = kalender
  • call = telefoongesprek
  • clock = klok
  • game = spelletje
  • month = maand
  • player = muziekspeler
  • text = sms'je
  • bathroom = badkamer
  • different = verschillend
  • hour = uur
  • kitchen = keuken
  • sock = sok