Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • pros and cons = voor- en nadelen / voordelen en nadelen
  • all the time = voortdurend / vaak
  • point of view = standpunt
  • everyday = alledaags
  • interest = rente
  • impression = indruk
  • be in debt = schulden hebben
  • fee = tarief
  • habit = gewoonte
  • urge = drang
  • pay full price = het volle pond betalen
  • approach = benaderen
  • in advance = van tevoren
  • desperation = wanhoop
  • choosy = kieskeurig
  • beverage = drankje
  • occupation = beroep
  • do-gooder = weldoener
  • influential = invloedrijk
  • upbringing = opvoeding
  • abbreviation = afkorting
  • retire = met pensioen gaan
  • estimate = schatten
  • windfall = meevaller
  • winnings = gewin / opbrengst
  • season ticket = seizoenkaart
  • seaside = aan de kust
  • flashy = opzichtig
  • luxury = luxe
  • mansion = herenhuis
  • unequal = ongelijk
  • to spare = te over
  • sewing machine = naaimachine
  • fortune = fortuin
  • textile = textiel
  • collect rubbish = afval verzamelen
  • division = verdeling
  • in dispute = in discussie
  • enrich = verrijken
  • exploit = uitbuiten
  • behaviour = gedrag
  • treat = behandelen
  • take advantage of = misbruik maken van
  • child labour = kinderarbeid
  • injustice = onrecht
  • opportunity = kans
  • crop = gewas
  • underpaid = onderbetaald
  • theme park = pretpark
  • wander = rondzwerven
  • unforgettable = onvergetelijk
  • challenging = uitdagend
  • eventful = rijk aan gebeurtenissen
  • fast-paced = snel en druk
  • apply for = solliciteren naar
  • encounter = ontmoeting
  • enthusiastic = enthousiast
  • interaction = interactie
  • engage with = omgaan met
  • engaging = innemend
  • genuine = oprecht / echt
  • ability = vermogen
  • addition = aanvulling
  • attach = bijsluiten / bijsluiten bij brief of e-mail
  • employment = werk
  • spending money = geld om uit te geven