Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • a little bit = het stukje
  • farther = verder
  • (to) hurt = pijn doen
  • (to) take off = uitdoen
  • certainly, oh yes = jawel
  • service; here: (on) duty = de dienst
  • then they can = (dan) kunnen ze
  • here: take an x–ray = een foto maken
  • necessary = nodig
  • (to) carry = dragen
  • I'm OK = 't gaat wel
  • can you manage? = lukt het?
  • ground = de grond
  • wet = nat
  • healthy = gezond
  • or else = anders
  • earlier, sooner = eerder
  • friendly = vriendelijk
  • (to) pretend = doen alsof
  • as if = alsof
  • soap = de zeep
  • quick / quickly = gauw
  • dirty = vuil / vies
  • here: off = van
  • tap, faucet = de kraan
  • take it easy = rustig maar
  • go on! = toe maar!
  • daddy = papa
  • grief, distress = het verdriet
  • over, gone = over
  • slim = slank
  • ... that comes from ... = dat komt, omdat ...
  • fat, fatty = vet
  • the beginning = het begin
  • suddenly = ineens
  • off = af
  • particular / particularly = bepaald
  • twice as ... as = tweemaal zo ... als
  • short = kort
  • health = de gezondheid
  • only, just = slechts
  • low = laag
  • rest = de rest
  • again = opnieuw
  • ever = ooit
  • social = sociaal
  • through = door
  • only = enig(e)
  • exercise = de lichaamsbeweging
  • motivation = de motivatie
  • possibly, possible = mogelijk
  • slowly but surely = langzaam maar zeker
  • spring = de lente / het voorjaar
  • autumn, fall = de herfst / het najaar