Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • phew! = hè, hè!
  • finally, at last = eindelijk
  • effort = de moeite
  • one and a half = anderhalf
  • direct / directly, immediate / immediately = direct
  • light, bright = licht
  • such = zulk(e)
  • a big one = een grote
  • (made of) wood = (van) hout
  • grandparents = grootouders (opa en oma)
  • ugly = lelijk
  • upstairs = (naar) boven
  • last, previous = vorig
  • a house of our own = ons eigen huis
  • own = eigen
  • so much / many = zoveel
  • glad = blij
  • neighbours = de buren
  • always, all the time = steeds
  • downstairs = (naar) beneden
  • be going to, to intend to = van plan zijn
  • to be going to, to intend to

    van plan zijn

  • out of town = de stad uit
  • get away = eruit gaan
  • to get away

    eruit gaan

  • now and then = (zo) af en toe
  • holidays, vacation = vakantiedagen
  • left over = over
  • except / except for = behalve
  • immediately = onmiddellijk
  • afraid = bang
  • autumn half–term, fall break = de herfstvakantie
  • Belgian = Belgisch(e)
  • when = toen
  • normally = normaal
  • no more, that's all = meer niet
  • heating = de verwarming
  • paper = het papier
  • sight = het gezicht
  • really = werkelijk
  • earth = de aarde
  • flat = plat
  • horizon = de horizon
  • round / around it = eromheen
  • idiot, fool! = sufferd!
  • grass = het gras
  • although = hoewel
  • dry = droog
  • up = omhoog
  • along = langs
  • band = de band