thuis

Thuis leren in het Engels


Wil je woorden leren voor in en rond het huis in het Engels?
Leer dan deze lijst met Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • the house = het huis
  • the key = de sleutel
  • the table = de tafel
  • the door = de deur
  • the living room = de woonkamer
  • the bedroom = de slaapkamer
  • the bathroom = de badkamer
  • the kitchen = de keuken
  • the garden = de tuin
  • the bed = het bed
  • the window = het raam
  • the garage = de garage
  • here = hier
  • living = wonen
  • the chair = de stoel
  • to invite = uitnodigen
  • cheap = goedkoop
  • expensive = duur
  • old = oud
  • small = klein
  • big = groot
  • ugly = lelijk
  • beautiful = mooi
  • where = waar