EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord3
56v
5/6vwo-H2-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
avancer
=
voortgaan
désensabler
=
uit het zand losmaken
échelonner
=
faseren
être doué en
=
goed zijn in
fastidieux
=
saai
jusqu’au bout
=
tot het eind
l’autochtone
=
de oorspronkelijke bewoner
l’endroit (m)
=
de plek
la balise
=
het baken
la boussole
=
het kompas
la gagne
=
de winst
la latitude
=
de breedtegraad
la longitude
=
de lengtegraad
la navigation
=
de koers en route bepalen
la pelle
=
de schep
le pilotage
=
het besturen
ne … que
=
alleen maar
pousser
=
groeien
récupérer une somme
=
een bedrag binnenhalen
relier
=
met elkaar verbinden
se munir de
=
bij zich hebben
se tromper
=
zich vergissen
un appareil
=
een apparaat
un bénévole
=
een vrijwilliger
une infirmière
=
een verpleegster
une règle
=
een liniaal
une sage-femme
=
een verloskundige
utilitaire
=
gebruiks
accessible
=
toegankelijk
au moins
=
minstens
avant de
=
voordat
la fréquentation
=
het regelmatig bezoeken
la trace
=
het spoor
le manque de
=
het gebrek aan
les transports en commun
=
het openbaar vervoer
moins souvent
=
minder vaak
nettoyer
=
schoonmaken
plus de
=
meer
plus que
=
meer dan
se réjouir
=
zich verheugen
bronzer
=
bruin worden
conçu (concevoir)
=
ontworpen
démontrer
=
aantonen
efficace
=
doeltreffend
évidemment
=
natuurlijk
hâlé
=
gebruind
l’abus (m)
=
het overmatig gebruik
l’apport (m)
=
de bijdrage
la marque de
=
het bewijs van
la peau
=
de huid
le manque
=
het gemis
lier à
=
verbinden met
limiter
=
beperken
multiplier
=
vermenigvuldigen
nettement
=
duidelijk
notamment
=
in het bijzonder
pâle
=
bleek
retirer
=
verwijderen
subir
=
ondergaan
en avoir marre de
=
genoeg hebben van
affecter
=
treffen
apparaître
=
blijken
brûler
=
verbranden
demeurer
=
blijven
l’entraînement (m)
=
de training
recommander
=
aanbevelen
sembler
=
lijken
solliciter
=
een beroep doen op
un rétroviseur
=
een achteruitkijkspiegel
un siècle
=
een eeuw
à voix haute
=
hardop
attentif
=
oplettend
au retour
=
bij terugkomst
auparavant
=
daarvoor
il me suffit de
=
ik hoef alleen maar
l’odeur (v)
=
de geur
lisible
=
leesbaar
rapidement
=
snel
retenir
=
onthouden
rien de mieux que
=
niets beter dan
à l’occasion de
=
ter gelegenheid van
attirer les foules
=
de menigte aantrekken
avouer
=
toegeven
exercer un métier
=
een beroep uitoefenen
l’estime (v)
=
de waardering
le bruit
=
het lawaai
le complice
=
de medeplichtige
le hurlement
=
het geschreeuw
parmi
=
te midden van
pendant ce temps
=
ondertussen
à l’époque
=
toen
avoir honte de
=
zich schamen voor
être en baisse
=
afnemen
l’élection présidentielle (v)
=
de presidentsverkiezing
la révolte
=
de opstand
plusieurs
=
verscheidene
résoudre
=
oplossen