Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • agréable = aangenaam
  • le nombre = het aantal
  • indiquer = aanwijzen
  • la distance = de afstand
  • la climatisation = de airconditioning
  • général = algemeen
  • un bracelet = een armband
  • une station balnéaire = een badplaats
  • disponible = beschikbaar
  • quant à = wat betreft
  • confirmer = bevestigen
  • la ferme = de boerderij
  • les champs de fleurs = de bollenvelden
  • une baignoire à remous = een bubbelbad
  • le catalogue = de catalogus
  • supplémentaire = extra
  • une piste cyclable = een fietspad
  • savourer = genieten van
  • recherché = populair
  • approximatif = globaal
  • une cheminée = een haard
  • les serviettes = de handdoeken
  • donner un coup de main = een handje helpen
  • malheureusement = helaas
  • les chiens en laisse = honden aan de lijn
  • un animal domestique = een huisdier
  • compris = inclusief
  • aménager = inrichten
  • une chambre climatisée = een kamer met airconditioning
  • un parc = een kinderbox
  • une pataugeoire = een kinder(zwem)bad
  • les frais = de kosten
  • les draps = de lakens
  • fournir = leveren
  • taxe aérienne = luchthavenbelasting
  • micro-ondes = magnetron
  • amener = meebrengen
  • le mobilier = meubels
  • médiéval = middeleeuws
  • dans les environs de = in de omgeving van
  • distinguer = onderscheiden
  • un lit gigogne = een onderschuifbed
  • ancien = oud
  • couvert = overdekt
  • inonder = overstromen
  • l’équitation = paardrijden
  • avoir l’intention de = van plan zijn
  • une assurance voyage = een reisverzekering
  • un canot à rames = een roeiboot
  • un circuit = een rondreis
  • l’ombre = de schaduw
  • seulement = slechts
  • au plus vite = zo snel mogelijk
  • un lit superposé = een stapelbed
  • torchons = theedoeken
  • accès à = toegang tot
  • permis = toegestaan
  • parmi = tussen
  • bien équipé = goed uitgerust
  • la lave-vaisselle = de vaatwasser
  • sécurisé = veilig
  • interdit = verboden
  • s’ennuyer = zich vervelen
  • le drapeau = de vlag
  • pêcher = vissen
  • plein de choses à faire = volop dingen te doen
  • un avantage = een voordeel
  • prudent = voorzichtig
  • les sports nautiques = de watersport
  • au bord de l’eau = aan het water
  • désirer = wensen
  • se baigner = zwemmen