EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
De Uitgeversgroep
Frans op A2-niveau
A2 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
FRA 1 (5e druk) Hoofdstuk 3
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
recommander
=
aanbevelen
gentil
=
aardig
adresse, une
=
adres, een
en général
=
in het algemeen
charmant
=
alleraardigst, vriendelijk
parc d’attractions, un
=
attractiepark, een
dîner, le
=
avondeten, het
ouverture nocturne
=
‘avonds geopend
important
=
belangrijk
principal
=
belangrijkste
content
=
blij, tevreden
promenade en bateau, une
=
boottochtje, een
c’est correct
=
dat klopt
c’est vrai
=
dat is waar
proche
=
dichtbij
plus proche, la
=
dichtstbijzijnde, het
horaire, un
=
dienstregeling, een
passer
=
doorbrengen
donc
=
dus
siècle, le
=
eeuw, de
du dix-septième siècle
=
17e eeuws
quelques
=
enkele
vélo, la bicyclette, le
=
fiets, de
date de naissance, la
=
geboortedatum, de
partiellement
=
gedeeltelijk
coordonnées, les
=
persoonlijke gegevens, de
avec plaisir
=
met genoegen
ouvert
=
geopend
volontiers
=
graag
de rien
=
graag gedaan
pas de quoi
=
graag gedaan, geen dank
groupe, le
=
groep, de
toute la province
=
hele provincie, de
aider
=
helpen
louer
=
huren
s’intéresser à
=
interesse hebben in
jeunes, les
=
jeugd, jongeren, de
jeune
=
jong
carte, la
=
kaart, de
cathédrale, la
=
kathedraal, de
connaître
=
(leren)kennen
liste, une
=
lijst, een
le repas, le
=
maaltijd, de
plusieurs
=
meerdere
plupart de, la
=
meeste, de
possibilité, la
=
mogelijkheid, de
nom, le
=
naam, de
parc national, le
=
het nationale park, het
sous
=
onder
passer par-dessous
=
onderdoor gaan
recevoir
=
ontvangen
également
=
ook
heures d’ouverture, les
=
openingstijden , de
sur
=
over
période, la
=
periode, de
avoir l’intention de
=
van plan zijn
code postal, le
=
postcode, de
conseil, le
=
raad, de
fleuve, un
=
rivier, een
(petite) rivière, une
=
riviertje, een
ligne de chemin de fer, la
=
spoorlijn, de
plan de ville, un
=
stadsplattegrond, een
promenade (en ville), une
=
stadswandeling, een
envoyer
=
sturen, zenden
numéro de téléphone, le
=
telefoonnummer, het
finalement
=
tenslotte
entre
=
tussen
typiquement hollandais
=
typisch hollands
location, la
=
verhuur, de
ville fortifiée, une
=
vestingstad, een
trouver
=
vinden
syndicat d’initiatative, le / l’office de tourisme, le
=
VVV, de
pour combien d’argent?
=
Voor welk bedrag?
pour combien de personnes?
=
Voor hoeveel personen?
variable
=
wisselend, veranderlijk