Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • l’animal = het dier
  • les animaux = de dieren
  • le chat = de kat
  • le chien = de hond
  • le lion = de leeuw
  • le tigre = de tijger
  • le loup = de wolf
  • le serpent = de slang
  • l'oiseau = de vogel
  • le canard = de eend
  • le singe = de aap
  • la souris = de muis
  • l'araignée = de spin
  • le moustique = de mug
  • le papillon = de vlinder
  • caresser = aaien / aanhalen
  • protéger = beschermen
  • piquer = prikken / bijten
  • nager = zwemmen
  • voler = vliegen
  • sauvage = wild
  • dangereux = gevaarlijk
  • découvrir = ontdekken
  • l’agneau = het lam
  • parce que = omdat
  • doux = zacht
  • le roi = de koning
  • ne … pas du tout = helemaal niet
  • le cochon = het varken
  • sale = vies
  • le poisson rouge = de goudvis
  • ennuyeux = vervelend
  • j’aimerais = ik zou graag
  • indépendant = onafhankelijk
  • la fidélité = de trouw
  • l'ami = de vriend
  • le meilleur ami = de beste vriend
  • l’homme = de mens
  • avoir peur = bang zijn
  • la maladie = de ziekte
  • ils mordent = ze bijten
  • la majorité = de meerderheid
  • le dauphin = de dolfijn
  • les gens = de mensen
  • sensible = gevoelig
  • léger = licht
  • la force = de kracht
  • perdu = verloren
  • la voisine = de buurvrouw
  • le job = het baantje
  • j’en ai marre = ik ben het zat
  • avoir peur de = bang zijn voor
  • drôle = grappig
  • ne … rien = niets
  • compris = begrepen
  • partout = Overal
  • été = geweest
  • l’annonce = de advertentie
  • gros = dik
  • méchant = vals / gemeen
  • il y a = geleden
  • eu = gehad
  • penser = denken
  • l’annuaire = het telefoonboek
  • crevé = kapot (m) / doodmoe (m)
  • crevée = kapot (v) / doodmoe (v)
  • le mur = de muur
  • quelque chose = iets
  • s'il te plaît = alsjeblieft
  • parti = weg (m) / vertrokken (m)
  • partie = weg (v) / vertrokken (v)
  • signer = tekenen / je handtekening zetten
  • contre = tegen
  • ils souffrent = ze lijden
  • utile = nuttig
  • selon = volgens
  • nécessaire = nodig
  • le zoo = de dierentuin
  • surtout = vooral
  • froid = koud
  • avoir raison = gelijk hebben