Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • redoubler = blijven zitten, doubleren / blijven zitten / doubleren
  • l’anglais = Engels
  • nul / nulle = waardeloos / slecht
  • nulle = waardeloos / slecht / waardeloos, slecht
  • fort, forte / fort / forte = goed
  • les maths = de wiskunde / wiskunde
  • la matière = het vak
  • je peux = ik kan
  • expliquer = uitleggen
  • si = als
  • tu veux = jij wilt / je wilt
  • génial = te gek
  • lundi = maandag
  • possible = mogelijk
  • malade = ziek
  • libre = vrij
  • le temps = de tijd
  • les devoirs = het huiswerk
  • jeudi = donderdag
  • l’histoire = geschiedenis
  • l'histoire = de geschiedenis
  • travailler = werken
  • entendu = afgesproken
  • maintenant = nu