Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • la tâche = de taak
  • temporaire = tijdelijk
  • un annuaire = een telefoonboek
  • conscient = bewust
  • à travers = doorheen / door
  • entrevoir = vluchtig zien, waarnemen / vluchtig zien / waarnemen
  • lors de = tijdens
  • la vue = het zien
  • évoquer = oproepen
  • tremper = dopen
  • la saveur = de smaak
  • intervenir = optreden, zich voordoen / optreden / zich voordoen
  • faire appel à = een beroep doen op
  • une elaboration = een uitwerking, verwerking / een uitwerking / een verwerking
  • remarquable = opmerkelijk
  • effleurer = licht aanraken
  • relever de = deel uitmaken van
  • se comporter = zich gedragen
  • étroitement = nauw
  • lier = verbinden
  • subsister = blijven bestaan, voortbestaan / blijven bestaan / voortbestaan
  • un édifice = een bouwwerk
  • composer un numéro = een nummer draaien
  • sous forme de = in de vorm van
  • insupportable = onverdraaglijk / ondraaglijk
  • un être = een wezen
  • se conformer à = zich aanpassen aan
  • la créature = het schepsel
  • s'indigner = zich verontwaardigen
  • l'estime = de achting, het respect / de achting / het respect
  • punir = bestraffen / straffen
  • la crainte = de vrees
  • surmonter = overwinnen
  • rebondi = bol
  • l'aptitude = de geschiktheid
  • le nutritionniste = de voedingsdeskundige
  • une exigence = een eis
  • imposer = opleggen
  • la morsure = het knagen, de beet / het knagen / de beet
  • dénigrer = zwartmaken, afkammen / zwartmaken / afkammen
  • un impératif = een voorschrift
  • se détacher = zich losmaken
  • le pouvoir = de macht
  • mûrir = rijpen
  • une altérité = een anderszijn
  • peser = wegen
  • le poids = het gewicht
  • la majorité = de meerderheid