EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
VWO - Leerjaar 4 - 4e editie
4 vwo-unité 2, ÇA SE DISCUTE
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
prier
=
bidden
rarement
=
zelden
à peine
=
nauwelijks
l’éternité
=
de eeuwigheid
l’or
=
het goud
l’enfer
=
de hel
misérable
=
armoedig
le voisin
=
de buurman
pointu
=
puntig
le bonheur
=
het geluk
la charrue
=
de ploeg
arracher
=
uittrekken / losrukken
l’incertitude
=
de onzekerheid
la condition
=
de voorwaarde
la richesse
=
de rijkdom
le commerce
=
het handeltje
compter
=
tellen
pauvre
=
arm
l’argent
=
het geld / het zilver
la pièce
=
de munt
Pas de soucis !
=
Geen probleem!
le psy
=
de psycholoog
le boulot
=
het werk
rendre
=
teruggeven
égoïste
=
egoïstisch
voler
=
stelen
casser
=
kapotmaken
C’est interdit.
=
Het is verboden.
Ce n’est pas la peine.
=
Dat is niet nodig.
le truc
=
het ding
regretter
=
spijt hebben
responsable
=
verantwoordelijk
se fâcher avec
=
ruzie krijgen met
exagérer
=
overdrijven
avoir raison
=
gelijk hebben
nécessaire
=
noodzakelijk
Ça dépend.
=
Dat hangt ervan af.
nul
=
waardeloos
coupable
=
schuldig
garer
=
parkeren
doux
=
zacht
honnête
=
eerlijk
sympathique
=
aardig
généreux
=
gul
franc
=
openhartig
lâche
=
laf
méchant
=
gemeen
patient
=
geduldig
hésitant
=
aarzelend
courageux, courageuse
=
moedig
le voleur, la voleuse
=
de dief
les lunettes
=
de bril
se sauver
=
ontsnappen
essayer
=
proberen
précis
=
precies
mesurer
=
meten / lang zijn
pire encore
=
nog erger
chauve
=
kaal
l’arme
=
het wapen
l’avis de recherche
=
het opsporingsbericht
l’habitant
=
de inwoner
grâce à
=
dankzij
l’empreinte
=
de afdruk
la doudoune
=
de donsjas
l’enquête
=
het onderzoek / de enquête
mince
=
slank
le suspect
=
de verdachte
le témoin
=
de getuige
la casquette
=
de pet
perdre
=
verliezen
la sécurité
=
de veiligheid
les cheveux roux
=
het rode haar
la queue de cheval
=
de paardenstaart
les yeux bleus / verts / marron
=
de blauwe / groene / bruine ogen
corpulent
=
zwaarlijvig
ressembler à
=
lijken op
avoir la peau blanche
=
een lichte huidskleur hebben
avoir la peau noire
=
een donkere huidskleur hebben
de taille moyenne
=
van gemiddelde lengte
les cheveux frisés
=
het gekrulde haar
la moustache
=
de snor
la contravention
=
de bekeuring
le poids
=
het gewicht
le fleuve
=
de (grote) rivier
le plongeur
=
de duiker
l’avertissement
=
de waarschuwing
ailleurs
=
elders
ivre
=
dronken
se baigner
=
zwemmen
le nageur
=
de zwemmer
lâcher
=
(achter)laten, opgeven
le quai
=
de kade / het perron
récupérer
=
(terug)halen
effectivement
=
inderdaad
sauter
=
springen
la natation
=
het zwemmen
le gardien
=
de bewaker / de beschermer
la tension
=
de spanning
la canette
=
het blikje
interdit
=
verboden
ne … que
=
slechts / alleen maar
en commun
=
gemeenschappelijk
malgré
=
ondanks
fuir
=
vluchten
en panne
=
met pech
le gendarme
=
de politieagent
le secouriste
=
de EHBO’er
le dépanneur
=
de monteur
l’hôpital
=
ziekenhuis
le numéro d’urgence
=
het alarmnummer
le pompier
=
de brandweerman
disparaître
=
verdwijnen
en cuir noir
=
van zwart leer
les affaires
=
de spullen
épeler
=
spellen
robuste
=
stevig
rater
=
missen
juste
=
slechts
le pickpocket
=
de zakkenroller
la déclaration de vol
=
de aangifte van diefstal
la fermeture éclair
=
de rits
ne pas faire attention à
=
niet letten op
l’antivol
=
het fietsslot
la profession
=
het beroep
couper
=
snijden
déclarer
=
aangeven
décrire
=
beschrijven
abandonner
=
verlaten
la disparition
=
de verdwijning
s’adresser à
=
zich wenden tot
carré
=
vierkant
crier
=
schreeuwen
s’approcher
=
dichterbij komen
avoir les cheveux roux et courts
=
rood en kort haar hebben
pousser
=
duwen
le billet de train
=
het treinkaartje
le code personnel
=
de pincode
être sûr
=
zeker zijn
porter plainte
=
een aanklacht indienen
la carte bancaire
=
de bankpas
arrêter quelqu’un
=
iemand aanhouden
le policier
=
de politieman
l’agresseur
=
de aanvaller
retirer de l’argent
=
pinnen
les cheveux raides
=
het steile haar