EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
VWO - Leerjaar 4 - 4e editie
4 vwo-unité 5, IDÉES REÇUES
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
râler
=
mopperen
glissant
=
glad
paraître
=
lijken
dégueulasse
=
smerig
le mot-clé
=
het steekwoord
particulier
=
bijzonder
hyper
=
super
le cerveau
=
de hersenen
considérer
=
beschouwen
faire le ménage
=
het huishouden doen
consacré à
=
gewijd aan
entier
=
geheel
s’occuper de
=
zorgen voor / zich bezighouden met
embarrassant
=
hinderlijk / lastig
le réalisateur
=
de programma-maker / producer
le suiveur
=
de volger
numérique
=
digitaal
le générique
=
de aftiteling
l’internaute
=
de internetgebruiker
enregistrer
=
opnemen
présent
=
aanwezig
révoltant
=
schandalig
le bricolage
=
het knutselen
le jouet
=
het speelgoed
la valeur
=
de waarde
incapable
=
niet in staat
ridicule
=
belachelijk
empêcher
=
tegenhouden
dépassé
=
achterhaald
destiné à
=
bestemd voor
tandis que
=
terwijl
l’enfance
=
de kindertijd
le rayon
=
de afdeling
pour
=
om te
la plupart
=
de meeste
l’égalité
=
de gelijkheid
l’habitude
=
de gewoonte
prouver
=
bewijzen
l’utilisation
=
het gebruik
en même temps
=
tegelijkertijd
injuste
=
onrechtvaardig
concerner
=
betreffen
pourtant
=
toch / echter
l’évolution
=
de ontwikkeling
confondre
=
door elkaar halen / verwarren
la réflexion
=
het nadenken
se tromper
=
zich vergissen
la contradiction
=
de tegenspraak
se rendre compte
=
zich realiseren
supposer
=
veronderstellen
ajouter
=
toevoegen
obtenir
=
krijgen / behalen
stimuler à
=
stimuleren om
remarquer
=
opmerken
prendre des risques
=
risico’s nemen
accorder de l’attention à
=
aandacht schenken aan
rien du tout
=
helemaal niets
à cause de
=
vanwege
doué
=
begaafd
douter
=
twijfelen
passer le bac / passer le baccalauréat
=
eindexamen doen
choisir
=
kiezen
exister
=
bestaan
clair
=
duidelijk
l’inégalité
=
de ongelijkheid
prudent
=
voorzichtig
le chercheur
=
de onderzoeker
en général
=
in het algemeen
montrer
=
laten zien
il s’agit de
=
het gaat over
exigeant
=
veeleisend
les études supérieures
=
het hoger onderwijs
conseiller
=
aanraden
l’étudiant
=
de student
suivre un cours
=
een college volgen
faire des études
=
studeren
la recherche
=
het onderzoek
l’université
=
de universiteit
la bourse
=
de beurs
capable
=
bekwaam / kundig
le droit
=
het recht
auprès de
=
onder
la moitié
=
de helft
de plus en plus
=
steeds meer
modifier
=
wijzigen / veranderen
à l’égard de
=
ten aanzien van
s’adapter
=
zich aanpassen
moyen
=
gemiddeld
le métier d’homme
=
het mannenberoep
consciencieux
=
nauwgezet / zorgvuldig
concevable
=
denkbaar / voorstelbaar
le comportement
=
het gedrag
exercer
=
uitoefenen
la construction
=
de bouw
mener une enquête
=
een enquête houden
la profession
=
het beroep
faire le point
=
zien hoe we ervoor staan
le véhicule
=
het voertuig
costaud
=
potig / stevig
la friction
=
de wrijving
décontracté
=
ontspannen
le sexe
=
het geslacht
salir
=
vies maken
gagner sa vie
=
zijn brood verdienen
l’homme d’affaires
=
de zakenman
l’aide à domicile
=
de thuishulp
l’informaticien
=
de ICT’er
le contrat de travail
=
het arbeidscontract
le commerçant
=
de winkelier
le contenu
=
de inhoud
ça concerne
=
het betreft
expliquer
=
uitleggen
la plainte
=
de klacht
le bruit
=
het lawaai
la fac / la faculté
=
de faculteit
la caméra cachée
=
de verborgen camera
Je vous en prie !
=
Graag gedaan! / Geen dank!
en avoir marre
=
het zat zijn
l’amende
=
de boete
la clé
=
de sleutel
rembourser
=
terugbetalen
immédiatement
=
onmiddellijk
la valise
=
de koffer
indispensable
=
onmisbaar
la veille
=
de dag ervoor
la queue
=
de rij
se moquer de
=
belachelijk maken
suspect
=
verdacht
de toute façon
=
hoe dan ook
noter
=
noteren
C’est incroyable.
=
Het is ongelooflijk.
l’inconvénient
=
het nadeel
proposer une solution
=
een oplossing voorstellen
l’erreur
=
de vergissing
le malentendu
=
het misverstand
C’est incompréhensible.
=
Het is onbegrijpelijk.
Vous êtes sûr ?
=
Weet u het zeker?
résoudre un problème
=
een probleem oplossen