Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • enceinte = zwanger
  • mourir = sterven
  • au début = in het begin
  • respirer = ademhalen
  • démarrer = wegrijden
  • rendre la monnaie = wisselgeld teruggeven
  • l’espace = de ruimte
  • le couloir = de gang
  • le bruit = het geluid
  • attirer = aantrekken
  • le médecin = de dokter
  • le destin = het lot
  • accoucher = bevallen
  • le pompier = de brandweerman
  • veuillez / descendre = wilt u / wilt u uitstappen
  • la foule = de menigte
  • mort = dood
  • pousser = duwen
  • le lien = de verbinding
  • le lendemain = de volgende dag
  • les talons = de hakken
  • enlever = eruit halen
  • la serviette = de handdoek
  • la sortie = de uitgang
  • le tourniquet = het toegangspoortje
  • le distributeur de billets = de kaartjesautomaat
  • la rame de métro = het metrostel
  • changer = overstappen
  • l’arrêt = de halte
  • rouler = rijden