Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • mélanger = mengen
  • la viande = het vlees
  • animé = druk / levendig
  • à une centaine de mètres = op ongeveer honderd meter
  • la pièce de théâtre = de toneelvoorstelling
  • le frigo = de koelkast
  • faire cuire = bakken
  • tout droit = rechtdoor
  • le collaborateur = de medewerker
  • de l’autre côté = aan de overkant
  • la rue piétonne = de voetgangersstraat
  • sortir = halen uit
  • plaisanter = grapjes maken
  • préparer le dîner = het eten klaarmaken
  • les feux / les feux de circulation = de stoplichten
  • faire bouillir = koken
  • ça suffit = het is genoeg
  • là-bas = daarginds / daar
  • ne pas avoir besoin de = niet hoeven
  • de chaque côté = aan beide kanten
  • tous les deux = met z’n tweeën
  • le micro-ondes = de magnetron
  • en entier = in zijn geheel
  • le congélateur = de diepvries
  • la piste cyclable = het fietspad
  • traverser le pont = de brug oversteken
  • le rond-point = de rotonde
  • le passage piétons = het zebrapad
  • être perdu = de weg kwijt zijn
  • le carrefour = het kruispunt