Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • même = zelfs
  • désormais = voortaan
  • comme = zoals / net als
  • le pari = de weddenschap
  • au cours de = in de loop van
  • ça marche = dat werkt
  • se débrouiller = zich redden
  • en tout cas = in elk geval
  • forcément = per se / vanzelfsprekend
  • prouver = bewijzen
  • la générosité = de gulheid / de vrijgevigheid
  • en revanche = daarentegen
  • le détour = de omweg
  • prendre conscience de = bewust worden van
  • s’en sortir = zich eruit redden
  • nous nous en sommes sortis = we hebben ons eruit gered
  • un jour d’avance = een dag eerder
  • obtenir = verkrijgen / krijgen
  • hésiter = aarzelen
  • confier = toevertrouwen
  • pourtant = toch
  • rejoindre = teruggaan naar / gaan naar
  • pas grand-chose = niet veel
  • grand-chose = veel
  • le chef d’entreprise = de bedrijfsleider / de manager
  • l’autostop = het liften
  • la valeur = de waarde
  • retenir = onthouden
  • l’occidental = de westerling
  • la galère = de beproeving / het afzien
  • aisé = welgesteld / rijk
  • la course = de wedstrijd / de race
  • le titre de transport = het vervoerbewijs / het kaartje
  • la capitale = de hoofdstad
  • tout compris = all-inclusive
  • la frontière = de grens
  • aux quatre coins du monde = Overal
  • faire escale = een tussenlanding maken