Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • en autonomie = zelfstandig
  • le taux = het gehalte
  • se fier à = vertrouwen op
  • compatible = bij elkaar passend
  • vérifier = controleren
  • l’accompagnateur = de begeleider
  • la voie = de weg
  • être déterminé à = vastbesloten zijn om
  • réchauffer = opwarmen
  • accomplir = voltooien / uitvoeren
  • le brouillard = de mist
  • le sang = het bloed
  • le bouton = de knop
  • l’appareil = het apparaat
  • surmonter quelque chose = iets overwinnen
  • diminuer = verminderen
  • élevé = hoog
  • incapable = niet in staat
  • le tuyau = het buisje
  • la conquête = de verovering
  • la victoire = de overwinning
  • l’effort = de moeite / de inspanning
  • perdre connaissance = flauwvallen
  • la piqûre = de injectie / de prik
  • se rendre compte = zich realiseren
  • entreprendre = ondernemen
  • le temps se gâte = het weer verslechtert
  • l’ascension = de beklimming
  • gérer = regelen / beheersen
  • le refuge = de berghut
  • l’anémie = de bloedarmoede
  • l’asthme = de astma
  • la crise cardiaque = de hartaanval
  • attraper un rhume = een verkoudheid oplopen
  • souffrir de = lijden aan
  • le cancer = de kanker