Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • draguer = versieren
  • se rapprocher = nader tot elkaar komen
  • ringard = ouderwets
  • râler = mopperen
  • piquer = prikken
  • le torchon = de vaatdoek / theedoek
  • craquer pour = vallen voor / geen nee kunnen zeggen
  • le malentendu = het misverstand
  • l’étoile (f) = de ster
  • rendre = teruggeven
  • emprunter à = lenen van
  • le saut = de sprong
  • soit .. soit … = hetzij … hetzij …
  • se tromper = zich vergissen
  • tout m’échappe = alles ontgaat me
  • le destin = het lot
  • prudent = voorzichtig
  • le manège = de draaimolen
  • comme d’habitude = zoals gewoonlijk
  • orgueilleux = trots / hoogmoedig
  • l’enterrement (m) = de begrafenis
  • prendre quelqu’un pour = iemand aanzien voor
  • être sûr de soi = zelfverzekerd zijn
  • le grand huit = de achtbaan
  • la grève = de staking
  • interrompu = onderbroken
  • méfiant = wantrouwend
  • l’objectif (m) = het doel
  • au départ = in het begin
  • le mouchoir = de zakdoek
  • inconscient = bewusteloos
  • être hospitalisé = opgenomen worden in het ziekenhuis
  • la civière = de brancard
  • le/la secouriste = de EHBO’er
  • le sparadrap = de pleister
  • le pansement = het verband
  • la respiration = de ademhaling
  • l’urgence (f) = het noodgeval
  • la victime = het slachtoffer
  • la perte de sang = het bloedverlies