Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • draguer = versieren
  • se rapprocher = nader tot elkaar komen
  • ringard = ouderwets
  • râler = mopperen
  • piquer = prikken
  • le torchon = de vaatdoek / theedoek
  • craquer pour = vallen voor / geen nee kunnen zeggen
  • le malentendu = het misverstand
  • l’étoile (f) = de ster
  • rendre = teruggeven
  • emprunter à = lenen van
  • le saut = de sprong
  • soit .. soit … = hetzij … hetzij …
  • se tromper = zich vergissen
  • tout m’échappe = alles ontgaat me
  • le destin = het lot
  • prudent = voorzichtig
  • le manège = de draaimolen
  • comme d’habitude = zoals gewoonlijk
  • orgueilleux = trots / hoogmoedig
  • l’enterrement (m) = de begrafenis
  • prendre quelqu’un pour = iemand aanzien voor
  • être sûr de soi = zelfverzekerd zijn
  • le grand huit = de achtbaan
  • la grève = de staking
  • interrompu = onderbroken
  • méfiant = wantrouwend
  • l’objectif (m) = het doel
  • au départ = in het begin
  • le mouchoir = de zakdoek
  • inconscient = bewusteloos
  • être hospitalisé = opgenomen worden in het ziekenhuis
  • la civière = de brancard
  • le/la secouriste = de EHBO’er
  • le sparadrap = de pleister
  • le pansement = het verband
  • la respiration = de ademhaling
  • l’urgence (f) = het noodgeval
  • la victime = het slachtoffer
  • la perte de sang = het bloedverlies
  • l’éclaircie (f) = de opklaring
  • délivrer = bezorgen
  • imprévu = onvoorzien
  • l’altitude (f) = de hoogte
  • le verglas = de ijzel
  • se servir de = gebruikmaken van
  • déclencher = in gang zetten
  • le ciel = de hemel
  • l’averse (m) = de bui
  • en temps réel = (in) realtime
  • l’aperçu (m) = de samenvatting
  • à deux reprises = tot twee keer toe
  • le siècle = de eeuw
  • n’importe quoi = zomaar wat
  • à notre disposition = tot onze beschikking
  • la tempête = de storm
  • en effet = inderdaad
  • ignorer = negeren / niet weten
  • récolter = oogsten
  • transmettre = overbrengen
  • le caprice = de gril / bevlieging
  • prendre le relais = overnemen / aflossen
  • la guerre = de oorlog
  • d’habitude = gewoonlijk
  • la canicule = de hittegolf
  • le cours = de koers
  • en tant que = als (hoedanigheid)
  • augmenter = verhogen
  • le nuage = de wolk
  • le voile = de sluier
  • l’échelle (f) = de schaal
  • la sécheresse = de droogte
  • occidental / oriental = westers / oosters
  • le sol = de bodem
  • l’inondation (f) = de overstroming
  • le paysage = het landschap
  • l’ouest / l’est (m) = het westen / oosten
  • la couche d’ozone = de ozonlaag
  • le fleuve = de rivier
  • la presqu’île = het schiereiland
  • effroyable = verschrikkelijk
  • l’éditeur (m) = de uitgever
  • la plupart du temps = meestal
  • bouger = bewegen
  • au fil du temps = in de loop van de tijd
  • l’orgue (m), les orgues (f pl) = het orgel
  • supposer = veronderstellen
  • la distraction = de afleiding
  • neuve = nieuw
  • la bagarre = het gevecht
  • la vocation = de roeping
  • quoi qu’il arrive = wat er ook gebeurt
  • à tort = ten onrechte
  • l’ouvrage (m) = het werk / geschrift
  • abandonner = opgeven
  • l’intention (f) = de bedoeling
  • les beaux-arts (m pl) = de beeldende kunsten
  • la réussite = het succes
  • le gosse = het jochie
  • le trou = het gat
  • merveilleux = buitengewoon / wonderlijk
  • le crayon = het potlood
  • immobile = onbeweeglijk
  • le mérite = de verdienste
  • accueillir = ontvangen
  • la ténacité = het doorzettingsvermogen / de vasthoudendheid
  • adulte = volwassen
  • assis = zittend
  • à peu près = ongeveer
  • irrespirable = verstikkend
  • le dessinateur = de tekenaar
  • le peintre = de schilder
  • le livreur de colis = de bezorger
  • le chercheur = de onderzoeker
  • le comptable = de boekhouder
  • l’écrivain (m) = de schrijver
  • le kinésithérapeute = de fysiotherapeut
  • l’agent immobilier (m) = de makelaar
  • le médecin = de arts
  • le facteur = de postbode
  • provisoire = voorlopig
  • le HLM (habitation à loyer modéré) = de goedkope huurflat
  • les coûts (m pl) = de kosten
  • le mineur = de minderjarige
  • la perturbation = de (ver)storing
  • l’heure de pointe (f) = de spits
  • l’évasion (f) = de ontsnapping
  • être censé = geacht worden te
  • figé = vast / versteend
  • la maladresse = de onhandigheid
  • la rançon = het losgeld
  • bricoler = knutselen
  • la pellicule = de film / het fotorolletje
  • pêcher = vissen
  • numérique = digitaal
  • le crépuscule = de schemering
  • d’ailleurs = trouwens
  • aigre = schril / doordringend
  • soulever = heffen / tillen
  • la mesure = de maatregel
  • le conte de fées = het sprookje
  • léger = licht
  • les débris (m pl) = de brokstukken / het puin
  • avoir pitié de = medelijden hebben met
  • le courant = de stroming
  • l’embarcation (f) = het bootje
  • la joie = de vreugde
  • la paupière = het ooglid
  • l’ampleur (f) = de omvang
  • flotter = drijven
  • la scène = het toneel / podium
  • les coulisses (f pl) = de coulissen
  • assister à = bijwonen
  • la pièce de théâtre = het toneelstuk
  • la distribution = de rolverdeling
  • la lumière = het licht
  • applaudir = applaudisseren
  • le rideau = het gordijn
  • l’entracte (m) = de pauze
  • le son = het geluid
  • récupérer = terugkrijgen
  • sans cesse = onophoudelijk
  • alimenter = leveren / voeden
  • le rayonnement = de straling
  • inaccessible = ontoegankelijk
  • la révélation = de onthulling
  • inévitable = onvermijdelijk
  • le tombeau = de tombe
  • les déchets (m pl) = het afval
  • notamment = met name
  • la fourrure = het bont
  • assidu = ijverig
  • le fournisseur d’accès = de provider
  • évidemment = vanzelfsprekend
  • le démantèlement = de ontmanteling
  • prolonger = verlengen
  • effrayant = angstaanjagend
  • la puissance = de kracht
  • enrichi = verrijkt
  • le gobelet = de beker
  • combustible = brandbaar
  • invulnérable = onkwetsbaar
  • subir (subi) = ondergaan
  • artificiel = kunstmatig
  • réversible = omkeerbaar
  • sous-estimer = onderschatten
  • la futilité = de kleinigheid
  • le hameau = het gehucht
  • sur mesure = op maat
  • le colis = het pakketje
  • l’approche (f) = de benadering
  • l’application (f) = de toepassing
  • confondre = verwarren
  • fiable = betrouwbaar
  • l’exploit (m) = de topprestatie
  • l’outil (m) = het gereedschap
  • le hasard = het toeval
  • la ressource renouvelable = de hernieuwbare bron
  • le progrès = de vooruitgang
  • contredire = tegenspreken
  • le décalage horaire = het tijdsverschil
  • engendrer = voortbrengen / veroorzaken
  • autrefois = vroeger
  • dans le sillage de = in de voetsporen van
  • le gilet de sauvetage = het reddingsvest
  • tactile = aanraak- / touch
  • embaucher = in dienst nemen
  • élargir = uitbreiden
  • l’embarquement (m) = het aan boord gaan
  • poursuivre = voortzetten
  • la soute = het laadruim
  • insister = aandringen
  • l’antipode (m) = de tegenpool
  • lier = verbinden
  • le savoir-faire = de handigheid / knowhow
  • franchir = overgaan / passeren
  • mettre à l’essai = op de proef stellen
  • la nuit blanche = de slapeloze nacht
  • se comporter = zich gedragen
  • gérer sa fatigue = met je vermoeidheid omgaan
  • restreint = beperkt
  • valider = geldig maken / bevestigen
  • surmonter quelque chose = iets overwinnen / iets te boven komen
  • particulier = bijzonder
  • la jonction = het verbindingspunt
  • gestuel = met gebaren
  • tout au long = gedurende
  • la rémunération / la prestation = de vergoeding
  • mener = leiden
  • la surface = de oppervlakte
  • la colline = de heuvel
  • la source thermale = de warmtebron
  • le geyser = de geiser
  • la gorge = de bergengte (nauwe doorgang)
  • le récif de corail = het koraalrif
  • le plateau = de hoogvlakte
  • la baie = de baai
  • le torrent = de bergstroom
  • la prairie = het weiland