- Frans Nederlands
- Bonjour = Hallo
- Salut = Hoi
- Ça va? = Hoe gaat het?
- Comment allez-vous? = Hoe gaat het met jullie / u?
- Ça va bien, merci. = Het gaat goed, dank je
- Au revoir! = Tot ziens!
- À demain! = Tot morgen!
- Bonne journée! = Prettige dag nog!
- À demain! = Tot morgen!
- J’ai une question. = Ik heb een vraag.
- Je ne comprends pas. = Ik begrijp het niet.
- Vous voulez répéter, s’il vous plaît? = Wilt u het herhalen aub?
- J’ai oublié mon cahier d’exercices. = Ik heb mijn werkboek vergeten.
- J’ai oublié mon cahier voca. = Ik heb mijn cahier voca vergeten.
- J’ai oublié mon agenda / plenda. = Ik heb mijn agenda / plenda vergeten.
- Je peux aller aux toilettes ? = Mag ik naar het toilet gaan?
- Je peux prendre mon portable? = Mag ik mijn telefoon pakken?
- Comment tu t’appelles? = Hoe heet je?
- Je m’appelle = Ik heet
- Quel âge as-tu? = Hoe oud ben je?
- J’ai douze / treize ans. = Ik ben twaalf / dertien jaar.
- Où habites-tu? = Waar woon je?
- J’habite à … = Ik woon in …