- Frans Nederlands
- salut! = hoi
- c'est = het is
- là = daar
- bonjour = Goedendag
- moi = ik
- je suis = ik ben
- toi = jij
- voilà = daar is
- et = en
- non = nee
- je m'appelle = ik heet
- bon = goed
- qui est-ce = wie is dat
- très bien = heel goed
- et toi = en jij
- ça va = het gaat
- oui = ja
- il est = hij is
- elle est = zij is
- merci = dank je
- pas mal = niet gek
- où est = waar is
- un professeur = een leraar
- bienvenue = welkom
- qui = wie
- j'ai quatorze ans = ik ben veertien jaar
- j'ai une soeur = ik heb een zus
- elle a dix ans = zij is 10 jaar
- je suis de Bordeaux = ik kom uit Bordeaux
- un frère = een broer
- un Français = een Fransman
- une Française = een Française
- un garçon = een jongen
- une fille = een meisje
- alors = dan
- n'est-ce pas = niet waar
- joli = mooi
- aussi = ook
- zéro = nul
- un = een
- deux = twee
- trois = drie
- quatre = vier
- cinq = vijf
- six = zes
- sept = zeven
- huit = acht
- neuf = negen
- dix = tien
- onze = elf
- douze = twaalf
- treize = dertien
- quatorze = veertien
- quinze = vijftien
- seize = zestien
- dix-sept = zeventien
- dix-huit = achttien
- dix-neuf = negentien
- vingt = twintig