Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • le cours = de les
  • l'heure = het uur
  • comment = hoe
  • tu peux = jij kunt
  • répéter = herhalen
  • j'en ai marre = ik ben het zat
  • à l'école = naar school
  • il prend = hij neemt
  • le petit-déjeuner = het ontbijt
  • manger = eten
  • difficile = moeilijk
  • maintenant = nu
  • tout de suite = dadelijk
  • facile = makkelijk
  • pourquoi = waarom
  • une question = een vraag
  • le repas = de maaltijd
  • habiter = wonen
  • loin = ver
  • le soir = de avond
  • la note = het cijfer
  • lundi = maandag
  • mardi = dinsdag
  • mercredi = woensdag
  • jeudi = donderdag
  • vendredi = vrijdag
  • samedi = zaterdag
  • dimanche = zondag
  • l'histoire = geschiedenis
  • l'anglais = Engels
  • le français = Frans
  • la biologie = biologie
  • le dessin = tekenen
  • la géo = aardrijkskunde
  • la musique = muziek
  • les maths = wiskunde
  • la technologie = techniek
  • le sport = sport
  • rentrer = thuiskomen
  • finir = eindigen
  • une réponse = een antwoord