EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord2
4havo
4havo-H2-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
découvrir
=
ontdekken
détourner
=
omleiden
diffuser
=
uitzenden
fêter
=
vieren
la découverte
=
de ontdekking
la fête
=
de viering
la place
=
de plaats
la rentrée
=
het begin van het schooljaar
la vie
=
het leven
l’amour
=
de liefde
le cartable
=
de schooltas
le dessin animé
=
de tekenfilm
le détour
=
de omweg
le roi
=
de koning
l’œuvre
=
het verzameld werk
un épisode
=
een aflevering
une exposition
=
een tentoonstelling
vivre
=
leven
adorer
=
dol zijn op
agir
=
handelen
assister à
=
bijwonen
attendre
=
verwachten
commencer
=
beginnen
coûter
=
kosten
écrouer
=
opsluiten
en vente
=
te koop
évoquer
=
doen denken aan
finir
=
eindigen
il a été placé
=
hij is geplaatst
ils ont été arrêtés
=
zij zijn aangehouden
ils sont considérés
=
zij worden beschouwd
la presse
=
de pers
la semaine dernière
=
de afgelopen week
la vengeance
=
de wraak
la vie quotidienne
=
het dagelijks leven
le fait
=
het feit
le visiteur
=
de bezoeker
le volcan
=
de vulkaan
nier
=
ontkennen
prendre en compte
=
rekening houden met
se réunir
=
bij elkaar komen
s’ennuyer
=
zich vervelen
sous contrôle de
=
onder controle van
une douzaine
=
een dozijn
une édition
=
een editie
une interdiction
=
een verbod
vendre
=
verkopen
conquérir
=
veroveren
décevoir
=
teleurstellen
en compagnie de
=
in gezelschap van
gâcher
=
verpesten
glacé
=
van ijs
guetter
=
op de loer liggen
la tendresse
=
de tederheid
le chef d’oeuvre
=
het meesterwerk
le désert
=
de woestijn
le son
=
het geluid
le sujet
=
het onderwerp
nourrir
=
voeden
parcourir
=
afleggen
retenir son souffle
=
zijn adem inhouden
s’éloigner
=
zich verwijderen
surcharger
=
beladen
tenir en haleine
=
in spanning houden
un oeuf
=
een ei
ailleurs
=
elders
amener
=
meenemen
apparaître
=
verschijnen
des nuages épais
=
dichte bewolking
en provenance de
=
afkomstig uit
ensoleillé
=
zonnig
la valeur
=
de waarde
le bulletin météo
=
het weerbericht
le ciel bleu
=
de blauwe lucht
le nord-est
=
het noordoosten
le sud-ouest
=
het zuidwesten
le vent marin
=
de zeewind
au bout d’un moment
=
na een tijdje
certainement
=
zeker
de toute façon
=
in ieder geval
dont l’un, c’est le Pont des Arts
=
waarvan er één de Pont des Arts is
longer
=
lopen langs
oui, c’est ça
=
ja, zo is het
plusieurs ponts
=
verschillende bruggen
être disponible
=
beschikbaar zijn
immédiatement
=
onmiddellijk
la formation
=
de opleiding
la publicité
=
de reclame
le plus proche de chez vous
=
de dichtstbijzijnde
par courrier
=
per post
recruter
=
aannemen
travailler en équipe
=
in groepsverband werken
un baladeur CD
=
een discman
un fournisseur d’accès à Internet
=
een internetprovider
une durée limitée
=
een beperkte tijd
une seconde langue
=
een tweede taal
cela m'est égal
=
dat kan me niet schelen
la copine
=
de vriendin
ensemble
=
samen
sur l'épaule
=
op zijn schouder
tout de suite
=
meteen
remarquer
=
opmerken
dehors
=
erbuiten
le front
=
het voorhoofd
pareil
=
hetzelfde
le guide
=
de gids
il y a longtemps
=
lang geleden
tellement / ainsi
=
zo
s'inquiéter
=
zich ongerust maken
fier
=
trots
surtout
=
vooral
ni ... ni
=
noch ... noch
le sourire
=
de glimlach
habitué à
=
gewend aan
la dent
=
de tand
la bouche
=
de mond
s'énerver
=
zich opwinden
un immeuble
=
een flatgebouw
accompagner
=
begeleiden
expliquer
=
uitleggen
timide
=
verlegen
le coin
=
de hoek
le doigt
=
de vinger
protéger
=
beschermen
tranquille
=
rustig
une entreprise
=
een bedrijf
s'occuper de
=
zich bezighouden met
le boulot
=
de baan
insister
=
aandringen
davantage
=
meer
rigoler
=
grinniken
se dépêcher
=
zich haasten
en général
=
in het algemeen
faire la queue
=
in de rij staan
la caisse
=
de kassa
la condition
=
de voorwaarde
la majorité
=
de meerderheid
la séance
=
de voorstelling
le chômeur
=
de werkloze
le conseil
=
de raad
moins de
=
minder dan
s’unir
=
zich verenigen
un tarif réduit
=
een verlaagd tarief
avoir besoin de
=
nodig hebben
la prévision
=
het vooruitzicht
la responsabilité
=
de verantwoordelijkheid
la science
=
de wetenschap
la vitesse
=
de snelheid
le pays voisin
=
het buurland
prévoir
=
voorzien
rencontrer
=
ontmoeten
réunir
=
verenigen
tous les moyens
=
alle middelen
un langage codé
=
een codetaal
une chaîne de télévision
=
een televisiezender