EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord2
4havo
4havo-H3-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
courir
=
rennen
la frontière
=
de grens
l’arrivée
=
de aankomst
le champion
=
de kampioen
le cyclisme
=
het wielrennen
le maillot jaune
=
de gele trui
le virage
=
de bocht
lever son verre
=
zijn glas heffen
ouvert
=
open
remporter une épreuve
=
een wedstrijd winnen
santé!
=
gezondheid!
un sport de combat
=
een vechtsport
à fond
=
volledig
à mi-temps
=
halftime
agréable
=
aangenaam
creux
=
hol
être fou de joie
=
gek van vreugde zijn
faire le tour de
=
iets van alle kanten bekijken
j’ai juste à
=
ik hoef alleen maar
l’enfance
=
de kinderjaren
le plongeon
=
de duik
peindre
=
schilderen
pleurer
=
huilen
s’attaquer à
=
de strijd aangaan met
un art
=
een kunst
une vague
=
een golf
décrocher
=
in de wacht slepen
démarrer
=
starten
grandir
=
groot worden
la banlieue
=
de buitenwijken
le papillon
=
de vlinder
lors de / durant
=
tijdens
pratiquer
=
beoefenen
récolter
=
oogsten
rejoindre
=
zich voegen bij
remporter
=
behalen
s’éloigner
=
afstand nemen van
un défi
=
een uitdaging
un environnement
=
een omgeving
avoir envie de
=
zin hebben in
dans tous les sens
=
in alle richtingen
dernièrement
=
onlangs
en tout cas
=
in ieder geval
faire des gestes
=
bewegingen maken
féminin
=
vrouwelijk
l’équitation
=
het paardrijden
la natation
=
het zwemmen
le maillot
=
het zwempak
sauter
=
springen
tenir quelqu’un au courant
=
iemand op de hoogte houden
un avantage
=
een voordeel
un sport collectif
=
een collectieve sport
un sport individuel
=
een individuele sport
à la place de
=
in plaats van
consister à
=
bestaan uit
la musculation
=
de spiertraining
le filet
=
het net
le problème inverse
=
het omgekeerde probleem
le volant
=
de shuttle
léger
=
licht van gewicht
obligatoirement
=
verplicht
plein de
=
heel wat
pratiquer un sport
=
een sport beoefenen
sinon
=
en verder
soit ... soit
=
hetzij ... hetzij
soulever des poids
=
gewichtheffen
une marche
=
een trapje
accomplir une mission
=
een taak volbrengen
bien sûr / c’est évident
=
natuurlijk
d’une manière générale
=
in het algemeen
éprouver
=
ondervinden
habitué
=
gewend
il n’empêche que
=
dat neemt niet weg dat
l’armée de terre
=
de landmacht
l’attrait
=
de aantrekkingskracht
un inconvénient
=
een nadeel
les loisirs
=
de vrije tijd
par rapport à
=
met betrekking tot
soi-même
=
zichzelf
un accident mortel
=
een dodelijk ongeluk
un civil
=
een burger
une satisfaction
=
een bevrediging
une vingtaine d’années
=
zo’n twintig jaar
un tas de
=
een boel
prévenir
=
waarschuwen
le genou
=
de knie
la mi-temps
=
de wedstrijdhelft
le mouchoir
=
de zakdoek
un coup de poing
=
een stomp
l’herbe
=
het gras
rembourser
=
vergoeden
le gardien de but
=
de keeper
oser
=
durven
un avant-centre
=
een midvoor
un arrière-droite
=
een rechtsachter
frapper
=
slaan
un fou
=
een gek
méchant
=
gemeen
déchirer
=
kapotscheuren
un coup de pied
=
een schop
à l’étranger
=
naar het buitenland
compter
=
tellen
d’ailleurs
=
trouwens
exigeant
=
veeleisend
garder
=
houden
la vérité
=
de waarheid
la volonté
=
de wil
par exemple
=
bijvoorbeeld
passionné de
=
verzot op
plaire à
=
bevallen
prouver
=
bewijzen
ancien
=
oud
avoir lieu
=
plaatsvinden
la capacité
=
het vermogen
lancer
=
gooien
monter
=
stijgen
ramasser
=
oprapen
une ambiance
=
een sfeer
une bêtise
=
een stommiteit
une épreuve
=
een test