EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord2
4vwo
4vwo-H2-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
agréable
=
prettig
aimable
=
vriendelijk
au milieu de
=
midden in
chaleureux
=
hartelijk
d’après
=
volgens
être à la hauteur de
=
op het niveau zijn van
gentil
=
aardig
la file d’attente
=
de rij wachtenden
la lumière
=
het licht
la nourriture
=
het eten
la trace
=
het spoor
le dragueur
=
de versierder
le témoignage
=
de getuigenis
le voyage de noces
=
de huwelijksreis
les soldes
=
de uitverkoop
manquer de
=
gebrek hebben aan
pressé
=
gehaast
spontané
=
spontaan
un accueil
=
een ontvangst
à la fois
=
tegelijkertijd / tegelijk
aménager
=
inrichten
atteindre
=
bereiken
au-dessus de
=
boven
en outre
=
bovendien
en plein air
=
in de open lucht
environ
=
ongeveer
interdire
=
verbieden
l’extérieur
=
de buitenkant
la surface
=
de oppervlakte
la vue
=
het uitzicht
le promeneur
=
de wandelaar
ne … que
=
slechts
puisque
=
daar
réputé
=
beroemd
supporter
=
verdragen / dragen
un amateur
=
een liefhebber
un ascenseur
=
een lift
une étoile
=
een ster
circuler
=
gaan
dépasser / doubler
=
inhalen
garer / stationner
=
parkeren
la bicyclette / le vélo
=
de fiets
la canicule
=
de hittegolf / de hitte
la circulation
=
het verkeer
la ligne de métro
=
de metrolijn
la route / le chemin
=
de weg
la rue
=
de straat
la station de métro
=
het metrostation
le bouchon
=
de opstopping
le camion / le poids lourd
=
de vrachtwagen
le croisement
=
de kruising
le moyen de transport
=
het vervoermiddel
le piéton
=
de voetganger
le réseau
=
het netwerk
le véhicule
=
het voertuig
le voyageur
=
de reiziger
les chemins de fer
=
de spoorwegen
marcher / se promener
=
wandelen
rencontrer
=
ontmoeten
se tromper
=
zich vergissen
un embouteillage
=
een opstopping
aussi bien que
=
evenals
il m’arrive
=
het gebeurt dat ik
probablement
=
waarschijnlijk
se détendre
=
zich ontspannen
trouver
=
vinden
la solution
=
de oplossing
vécu
=
geleefd
vraiment
=
werkelijk
auparavant
=
daarvoor
de tous les âges
=
van alle leeftijden
entourer
=
er omheen staan
un petit espace
=
een plekje
en tous les cas
=
in ieder geval
cela m’est égal
=
dat kan me niet schelen
la copine
=
de vriendin
ensemble
=
samen
sur l’épaule
=
op zijn schouder
tout de suite
=
meteen
remarquer
=
opmerken
dehors
=
erbuiten / buiten
le front
=
het voorhoofd
pareil
=
hetzelfde
le guide
=
de gids
conduire / accompagner
=
begeleiden
il y a longtemps
=
lang geleden
tellement
=
zo
le poumon
=
de long
s’inquiéter
=
zich ongerust maken
fier
=
trots
se pousser
=
elkaar duwen
le coude
=
de elleboog
surtout
=
vooral
ni ... ni
=
noch ... noch
le gardien
=
de bewaker
le sourire
=
de glimlach
habitué à
=
gewend aan
la dent
=
de tand
la bouche
=
de mond
s’énerver
=
zich opwinden
un immeuble
=
een flatgebouw
expliquer
=
uitleggen
timide
=
verlegen
le coin
=
de hoek
le doigt
=
de vinger
protéger
=
beschermen
tranquille
=
rustig
une entreprise
=
een bedrijf
s’occuper de
=
zich bezighouden met
le boulot
=
de baan
insister
=
aandringen
davantage
=
meer
rigoler
=
grinniken
se dépêcher
=
zich haasten
alors que
=
terwijl
afin d’échapper
=
om te ontsnappen
échanger
=
ruilen
auprès de
=
bij
le destin
=
het lot
les recensions
=
de boekbesprekingen
cette vague
=
deze golf
un gamin
=
een joch
insupportable
=
onuitstaanbaar
la résistante
=
de verzetstrijdster
un cambrioleur
=
een inbreker
les participants
=
de deelnemers
encouragé
=
aangemoedigd
ont franchi
=
hebben gepasseerd
épuisé
=
uitgeput
souffert
=
heeft pijn gehad
prévu
=
verwacht
hebdomadaire
=
wekelijks
tout de même
=
toch
admettre
=
toegeven
fou
=
gek