Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • en fin de = aan het eind van
  • sinon = behalve dat
  • le passe-temps favori = de lievelingshobby
  • le lundi après-midi = de maandagmiddag / elke maandagmiddag
  • un dîner de famille = een etentje met de familie
  • grave = erg
  • pendant = gedurende
  • le mieux serait de = het beste zou zijn om
  • il vaut mieux = het is beter om
  • il est facile de = het is makkelijk om
  • il m’arrive de = het komt voor dat ik
  • j’ai appris à parler français = ik heb Frans leren spreken
  • de toute façon / en tout cas = in ieder geval
  • il faut = je moet
  • venir chercher = komen ophalen
  • assez = nogal
  • se rencontrer = elkaar ontmoeten
  • essayer de = proberen om
  • compter = rekenen op / verwachten
  • embêtant = saai / vervelend
  • faire du sport = sporten
  • en même temps = tegelijkertijd
  • avoir le temps = tijd hebben
  • jusqu’à environ = tot ongeveer
  • faire la grasse matinée = uitslapen
  • avoir beaucoup de loisirs = veel vrije tijd hebben
  • être obligé de = verplicht zijn om
  • se promener = wandelen
  • avoir envie de = zin hebben om
  • chanter = zingen
  • sortir avec des amis = uitgaan met vrienden
  • prendre un pot = iets gaan drinken
  • assister à un concert = een concert bijwonen
  • assister à un match = een wedstrijd bijwonen
  • écouter de la musique = naar muziek luisteren
  • regarder la télé = televisiekijken
  • lire des magazines = tijdschriften lezen
  • se détendre = zich ontspannen
  • louer une vidéo = een video huren
  • chatter sur Internet = chatten op internet
  • jouer d’un instrument = een instrument bespelen
  • au café = naar het café
  • au cinéma = naar de bioscoop
  • en discothèque = naar de discotheek
  • au restaurant = naar het restaurant
  • dans un club de sport = naar een sportclub
  • quelquefois = soms
  • régulièrement = geregeld / regelmatig
  • très peu = erg weinig
  • assez souvent = tamelijk vaak
  • rarement = zelden
  • une fois par semaine = een keer per week
  • une fois par mois = een keer per maand
  • le samedi = ’s zaterdags
  • après l’école = na school
  • pendant le week-end = in het weekend
  • dans trois jours = over drie dagen
  • en fin de semaine = aan het einde van de week
  • les sorties nocturnes = ‘s avonds laat uitgaan
  • eh bon = nou
  • tu vois = zie je
  • tu sais = weet je
  • pour moi = wat mij betreft
  • voyons = laten we eens kijken
  • vraiment = echt / heus
  • alors = dan / dus
  • c’est-à-dire = dat wil zeggen
  • donc = dus / zo
  • voilà = dat is het
  • en ce qui concerne = wat betreft
  • et tout ça = en dat allemaal
  • c’est que = dat komt omdat
  • d’affilée = achter elkaar
  • tirer = afdrukken
  • la prise de vue = de opname
  • le cours théorique = de theorieles
  • faire partie de = deel uitmaken van
  • fourni par l’école = door de school verstrekt
  • une vingtaine = een twintigtal
  • terminer par = eindigen met
  • travailler des photos = foto’s bewerken
  • prendre de bonnes photos = goede foto’s nemen
  • le matériel = het materiaal
  • le thème = het thema
  • inscrit = ingeschreven
  • montrer = laten zien
  • par semaine = per week
  • agrandir = vergroten
  • six heures de cours = zes uur les
  • en dernier = als laatste
  • le message = de boodschap
  • les vacances d’automne = de herfstvakantie
  • réel = echt
  • une adresse = een adres
  • une abréviation = een afkorting
  • une invitation = een uitnodiging
  • un anniversaire = een verjaardag
  • enfin = eindelijk
  • se voir = elkaar zien
  • arriver à = erin slagen
  • francophone = Franstalig
  • félicitations = gefeliciteerd
  • la conversation = het gesprek
  • le visage = het gezicht
  • le mot interrogatif = het vraagwoord
  • cela me ferait plaisir = ik zou het leuk vinden
  • se connecter = inloggen
  • bavarder = kletsen / chatten
  • cliquer = klikken
  • importuner = lastigvallen
  • en temps réel = live
  • ignorer = negeren
  • en ligne = online