Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • le fils = de zoon
  • la buvette = de bar
  • J’ai pas envie! / Je n'ai pas envie! = Ik heb geen zin! / Ik heb er geen zin in!
  • j’ai oublié = ik ben vergeten / ik heb vergeten
  • en calcul = in rekenen
  • se lever tôt = vroeg opstaan
  • il fait froid = het is koud
  • avant le repas = voor het eten / voor de maaltijd
  • deux heures de colle = twee uur nablijven
  • monter le son = het geluid harder zetten / het volume harder zetten
  • comme d’habitude = zoals gewoonlijk
  • on répète = we repeteren / men repeteert
  • jusqu’à = tot aan
  • les gars = de jongens
  • vous connaissez? = kent u? / kennen jullie?
  • vous longez = jullie lopen langs / u loopt langs
  • sûr = zeker
  • la piscine municipale = het gemeentelijk zwembad
  • Quelle heure est-il? = hoe laat is het?
  • pas de réponse = geen antwoord
  • sage = braaf
  • il crie = hij schreeuwt
  • un dessin = een tekening
  • le héros = de held
  • se passer = zich afspelen
  • le métier = het vak / het beroep
  • Tu viens? = Kom je? / Kom jij?
  • je sais = ik weet het / ik weet
  • d’urgence = met spoed / met urgentie
  • chaque = iedere / elke
  • nul / nulle = zeer slecht
  • promener = uitlaten
  • Tu m’aides? = Help je me? / Help jij mij? / Help je mij? / Help jij me?
  • à pied = lopend / te voet
  • donc = dus
  • Dépêche-toi! = Haast je! / Schiet op!
  • on va ensemble = we gaan samen / men gaat samen
  • on arrive = we komen aan / we arriveren / men komt eraan / men arriveert