EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord3
1havo
1havo-H6-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
participer
=
deelnemen / meedoen
les jumelles
=
de tweelingzusjes / de tweeling
conduire
=
autorijden / rijden
le responsable
=
de leidinggevende / de verantwoordelijke
les cornichons
=
de augurken
un panier
=
een mand / een mandje
la moutarde
=
de mosterd
un oeuf dur
=
een hardgekookt ei / een hard ei
sans s’arrêter
=
zonder te stoppen / zonder stoppen
On n’avait rien oublié!
=
We hadden niets vergeten! / We waren niets vergeten! / Men had niets vergeten! / Men was niets vergeten!
l’épicerie
=
de kruidenierswinkel / de kruidenier
un gros morceau
=
een groot stuk / een dik stuk
Pas trop fait?
=
Niet te rijp?
un camembert coulant
=
een zachte camembert
un crottin de chèvre
=
een geitenkaasje / een geitenkaas
Je me trompe.
=
Ik vergis me.
l’huile d’olive
=
de olijfolie
plein
=
vol
prêt
=
klaar
poli
=
beleefd / netjes
je souris
=
ik glimlach
la commande
=
de bestelling
Marche doucement!
=
Loop langzaam!
Au boulot!
=
Aan het werk!
tout à coup
=
plotseling / opeens
La honte!
=
Wat een schande!
Sais-tu que?
=
Weet je dat?
un chariot
=
een winkelwagen / een winkelwagentje / een karretje / een kar
l’accueil
=
de ontvangst / de informatiebalie
tu dois
=
je moet / jij moet
tu peux
=
je kunt / je kan / jij kunt / jij kan
on vend
=
men verkoopt / we verkopen
plus de
=
meer dan
suivant
=
volgende / volgend
ton propre sac
=
je eigen tas / je eigen zak
le poisson
=
de vis
la viande
=
het vlees
trop cuit
=
te doorbakken / te gaar
des crudités
=
rauwkost
le steak grillé
=
de gegrilde biefstuk
le poulet rôti
=
de gebraden kip
des haricots verts
=
sperziebonen
un gourmand / une gourmande
=
een lekkerbek
au marché
=
op de markt
Ça me plaît!
=
Ik vind het leuk! / Het bevalt me!
C’est à ton tour.
=
Jij bent aan de beurt.
Je peux t’aider?
=
Kan ik je helpen?
Je rentre chez moi.
=
Ik ga naar huis.
avant
=
voor (van tijd) / voor