EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord3
1vwo
1vwo-H6-NF-expressions
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
Je vais au marché.
=
Ik ga naar de markt.
Je vais au supermarché.
=
Ik ga naar de supermarkt.
Je vais au restaurant.
=
Ik ga naar het restaurant.
Je vais à l’école.
=
Ik ga naar school.
Je vais à l’hôpital.
=
Ik ga naar het ziekenhuis.
Je vais à la boulangerie.
=
Ik ga naar de bakker.
Je vais à la poste.
=
Ik ga naar het postkantoor.
Je vais à la gare.
=
Ik ga naar het station.
Bonjour madame.
=
Dag mevrouw.
Vous désirez?
=
Wat wilt u hebben?
Combien de pommes?
=
Hoeveel appels?
Et avec ça?
=
Anders nog iets?
C’est tout?
=
Is dat alles?
Il n’y a pas de fraises.
=
Er zijn geen aardbeien.
Ça fait 8 euros 50.
=
Dat is 8 euro 50.
Et voilà 1 euro 50.
=
Ik geef u 1 euro 50 terug.
Bonne journée, madame.
=
Nog een fijne dag, mevrouw.
Bonjour monsieur.
=
Dag meneer.
Des pommes, s’il vous plaît.
=
Appels, alstublieft.
Deux kilos de pommes.
=
Twee kilo appels.
Deux bouteilles d’eau pétillante.
=
Twee flessen water met prik
Une barquette de fraises.
=
Een bakje aardbeien.
Alors, c’est tout.
=
Ja, dat is alles.
C’est combien?
=
Hoeveel is het?
Voilà 10 euros.
=
Alstublieft, 10 euro.
Merci, monsieur.
=
Dank u wel, meneer.
Au revoir, monsieur.
=
Tot ziens, meneer.
C’est très bon.
=
Het is erg lekker.
C’est délicieux.
=
Het is heerlijk.
J’aime beaucoup ça.
=
Ik houd hier erg van.
J’adore ça.
=
Daar ben ik dol op.
Ce n’est pas bon.
=
Het is niet lekker.
C’est mauvais.
=
Het is vies.
Je n’aime pas du tout ça.
=
Ik houd er helemaal niet van.
Il faut acheter du pain!
=
Je moet / jullie moeten / men moet brood kopen!
Il faut quatre ou cinq pommes!
=
Er zijn vier of vijf appels nodig.